Bij WUR werken en studeren honderden internationals en veel studenten en medewerkers komen regelmatig in het buitenland. In de rubriek Meanwhile in vragen we hen om te reflecteren op een situatie in het thuisland of buitenland. Dit keer een bijzondere aflevering door Linde Klop, bachelorstudent Environmental Sciences en studentredacteur van Resource. Linde is op uitwisseling in Valencia, dat vorige week getroffen werd door zware overstromingen.
‘Een paar maanden geleden ging ik vol beloftes dat dit ‘het beste semester van mijn leven’ zou worden, op Erasmus-uitwisseling. Sociaal zijn is daar mijn belangrijkste bezigheid, maar af en toe beland ik toch in de bibliotheek om te gaan studeren. Zo ook vorige week. Terwijl ik met mijn neus in de boeken zat, werden mijn academische inspanningen plotseling onderbroken door een professor die verwilderd de bibliotheek in rende en riep dat de universiteit geëvacueerd werd vanwege noodweer. Noodweer? In Nederland zou de voetbaltraining nog niet eens worden afgelast bij noodweer. Mijn vrienden en ik trokken onze jassen aan, gingen naar huis en grepen het weer met plezier als excuus aan om de rest van de dag te pauzeren en ons te richten op de festiviteiten van de nacht. Wat we niet wisten, is dat terwijl wij dansten in de keuken, nog geen tien kilometer verderop de grootste watersnood ooit in Spanje plaatsvond. Terwijl wij onverstandige hoeveelheden alcohol dronken, stond de helft van Valencia onder water.
Wat we niet wisten, is dat terwijl wij dansten in de keuken, nog geen tien kilometer verderop de grootste watersnood ooit in Spanje plaatsvond
Wat moet je doen wanneer het beste semester van jouw leven plots verandert in het ergste moment van iemand anders? Het duurde even voordat ik het uitwisselingsstudentendeel van mijn brein wist uit te schakelen – dat deel dat ik zo goed had getraind om elke gebeurtenis te veranderen in een ervaring. Ik was hier immers om herinneringen te maken voor het leven, om mijn verhalen zorgvuldig te catalogiseren zodat ik ze later in geur en kleur kon navertellen aan mijn jaloerse vrienden. Ik wilde gaan helpen in de getroffen gebieden, maar ik vroeg me tegelijkertijd af: was ik gemotiveerd uit oprechte meelevendheid, of was het een morbide nieuwsgierigheid, een verlangen om het zelf te zien zodat ik het in alle levendige details zou kunnen navertellen? Was ik een goede burger, of slechts een toerist in andermans lijden?
De volgende dag trok ik naar de dichtstbijzijnde bazaar om mezelf te bewapenen met handschoenen, bezems, gezichtsmaskers en een schep. Gewoonlijk is deze bazaar een verlaten loods, een plek waar consumentisme op sterven na dood is. Deze zaterdag werd ik echter begroet door een gigantische rij mensen – allemaal bereid om hun eigen comfort, hygiëne en veiligheid aan de kant te zetten om de omliggende dorpen te helpen. Als de zevenduizend dwergen van Sneeuwwitje, met onze bezems over onze schouders geslagen, liepen we richting de ramp. Een rivier van mensen stroomde door de straten van Valencia.
Ik besloot dat helpen met twijfelachtige intenties nog altijd beter is dan niet helpen
Er waren zo veel mensen! Ik werd sceptisch: er kon onmogelijk zo veel te doen zijn. We zouden vast gaan vechten om dezelfde taak en in plaats van de rommel opruimen alleen maar bijdragen aan de chaos. Ik zag het verkeerd.
Zodra wij de brug overstaken lieten we elk gevoel van normaal achter en betraden we een dystopisch landschap. Auto’s lagen opgestapeld als verschrompeld, gewichtloos speelgoed. Woonkamers waren gereduceerd tot enorme hoeveelheden meubels die gebroken en verlaten langs de straat lagen, hun glorie vergaan en hun herinneringen opgeslokt door de rivier. De omvang van de verwoesting was zo onvoorstelbaar dat we enkel via scenes uit films die we kenden deze beelden konden begrijpen en verwerken. We liepen door het verwoeste dorp alsof we een filmset bezochten, maar de realiteit sloeg ons in het gezicht toen onze schoenen zich vulden met modder.
Zodra wij de brug overstaken lieten we elk gevoel van normaal achter en betraden we een dystopisch landschap
En dan? Wat moet je doen wanneer je door een dorp loopt waar alles overal kapot en vies is? We gingen met een groep van vijftien mensen een huis binnen en vroegen of ze hulp nodig hadden – een idiote en overbodige vraag: een auto was dwars door de muur gekomen en we stonden tot onze knieën in de modder, niet wetend of we in hun garage of woonkamer waren. Urenlang schepten we modder, droegen emmers, leidden water af en putten we kracht uit spieren waarvan we het bestaan niet eens wisten. Achteraf bedachten we hoe onnozel we moeten hebben geleken voor de lokale bewoners, aankomend met onze drie-euro-bezems, denkend dat we deze stad konden schoonmaken met alleen wat vegen.
We gebruikten alles wat we konden vinden om te helpen; we gebruikten stukken kast en zelfs ingelijste schilderijen om de straten schoon te schrapen. Wanneer je niets hebt, wordt iets alles. Ik was zo gefocust op onze taak dat ik soms vergat voor wie en waarom we het deden. Soms voelde ik me even zoals tijdens een van onze vele dagtochten – die Erasmus-mentaliteit was moeilijker af te schudden dan ik dacht. Maar toen zag ik een oude vrouw een bezem gebruiken als wandelstok. Wanneer je niets hebt, wordt iets alles. Ik schaamde me: deze mensen hadden zoveel verloren en daar was ik, mezelf op de schouder kloppend voor mijn harde werk, stiekem opgetogen over hoe ik een nieuw stappenrecord zou halen. Ik kon me die gedachten ‘veroorloven’, want ik wist dat ik hier weg kon gaan, een douche kon nemen en terug kon keren naar mijn normale leven. Thuis zou ik op mijn bank kunnen gaan zitten, tevreden met wat ik had bereikt. Maar de mensen in Paiporta? Zij konden aan het einde van de dag zitten op de gruzelementen van hun favoriete bezittingen, hopend dat ergens in die berg klei nog iets ongeschonden te vinden was.
Ik schaamde me: deze mensen hadden zoveel verloren en daar was ik, mezelf op de schouder kloppend voor mijn harde werk
Een dag later gingen we terug naar hetzelfde huis. Het had weer geregend en het leek alsof alles wat we de dag ervoor hadden bereikt, ongedaan was gemaakt. Weer stond ik in de modder te ploeteren, steeds geïrriteerder omdat ik niet goed kon scheppen doordat iets in de weg lag – een bedframe, een koelkast, oude boeken, kinderspeelgoed, een volledige motorfiets. Ik stak mijn schep in de berg spullen, onverschillig over wat ik misschien zou breken; ik wilde gewoon de klus klaren en het huis schoon krijgen.
De stank was erger dan de dag ervoor – het rook naar rotting, naar uitwerpselen, naar dood. Ik schepte nogmaals, de stank werd erger – ik probeerde er niet te veel aan te denken waarom. Toen een tweede schep. Ik vond het script van een schooltoneelstuk. Ik gooide het weg. Toen een derde schep, een vierde, een vijfde, totdat de hele emmer gevuld was met dingen die ooit waardevol waren, maar die nu een welwillende Erasmusstudent alleen maar irriteerden.
Toen we aan het einde van de dag vertrokken, ontvingen we applaus van de oude vrouw met de bezem. ‘Gracias, hasta luego’. ‘Hasta luego’, omdat het duidelijk was dat we terug zouden moeten komen.
Morgen.
De dag daarna.
De weken daarna.
De maanden daarna.
Uiteindelijk zullen we stoppen met komen – niet omdat onze hulp niet langer nodig is, maar omdat we het gevoel hebben dat we ons steentje voldoende hebben bijgedragen. We zullen terugkeren naar huis, naar ons leven, dat we dan hopelijk wat meer waarderen.
Maar totdat we verder gaan en weer terugkeren naar huis, zullen we proberen deze mensen te helpen. Zij hebben immers deze natuurramp niet veroorzaakt: wij hebben dat allemaal gedaan. Als wij onze aarde blijven behandelen alsof we een reserve hebben, zal het de volgende keer jouw woonkamer zijn. Mijn woonkamer. En in de maanden die komen, terwijl jij wegvliegt voor weekendtripjes, vlees eet bij elke maaltijd, en vergeet welke afvalbak voor plastic is en welke voor restafval, zijn ze in Paiporta nog steeds aan het worstelen om de modder uit hun woonkamer te krijgen.
Het kan hard regenen daar in het najaar, maar dit is wel de overtreffende trap.