Vorige week werd met een seventies-themafeestje gevierd dat de Leeuwenborch 50 jaar bestaat. Resource gaat terug in de tijd met twee Lebo’ers van (vrijwel) het eerste uur: Cees van Woerkum (emeritus hoogleraar Strategische Communicatie en vroegere directeur Social Sciences) en Anton Schuurman (onderzoeker Economic and Enviromental History). ‘Mijn werk en de mensen uit de Leeuwenborch hebben me op plekken gebracht waar ik anders nooit terecht was gekomen.’
Nazomer 1974. Terwijl een groot deel van Nederland nog nakatert van de verloren WK-voetbalfinale en de bijbehorende ‘zwembadaffaire’ (voor millennials en Gen-Z’ers: google maar) staat in Wageningen iets leuks op stapel: de opening van de Leeuwenborch. Het door W.R. de Vries ontworpen gebouw oogt modernistisch. Het krijgt een al even vooruitstrevende functie: het wordt de gemeenschappelijke huisvesting voor alle maatschappijwetenschappelijke Wageningse vakgroepen.
Walhalla
Zo’n gezamenlijke plek was destijds een novum, vertelt Van Woerkum, die in de Leeuwenborch werkte vanaf de opening in 1974 tot hij zo’n vijf jaar geleden met emeritaat ging. ‘Destijds zaten alle andere Wageningse vakgroepen kriskras verspreid door de stad. Dat al die maatschappijwetenschappelijke kennis ineens fysiek op één plek bij elkaar zat, was heel bijzonder.’
Dat gold ook voor de grote gezamenlijke bibliotheek, weet Schuurman zich te herinneren, sinds 1978 – en nog steeds – werkzaam in de Leeuwenborch. ‘Die bibliotheek is later opgegaan in de grote WUR-bibliotheek. Maar toen was het echt een walhalla: álle sociologische tijdschriften en álle economische waren op één plek te raadplegen.’
Het gemeenschappelijke pand betekende overigens niet dat de verschillende vakgroepen de deur plat liepen bij elkaar. ‘Ik heb er altijd voor gepleit dat we in de Leeuwenborch meer samen een antwoord moeten zoeken op hoe de veranderingen waar WUR voor staat het best kunnen aanpakken. Zeker in het begin zat iedereen nog erg op z’n eigen eilandje’, aldus Van Woerkum.
Die eilandjes hadden elk zo hun eigen mores en manieren, ook qua kledingstijl. Schuurman (lachend): ‘De vakgroep Recht zag er heel netjes uit. Die zaten strak in het pak, zoals aan bijna alle universiteiten. Dan kwamen de economen, die ook nog wel vrij correct gekleed waren. En tot slot de sociologen, met hun spencers en corduroy broeken.’ De Lebo-studenten hadden eveneens een typische kledingstijl, herinnert hij zich. ‘Hoe zal ik het zeggen? Echt Wagenings; stadse juffers vond je hier niet.’
Vorm en functie
Beide Lebo-oudgedienden werkten graag in het gebouw, dat is vernoemd naar een oud buurtschap in de omgeving. Van Woerkum: ‘Het was licht, ruim en had een hele grote kantine. Het enige nadeel vond ik dat er geen centraal trappenhuis was, waarmee je helemaal van beneden naar boven kon. Er was één grote trap naar de eerste verdieping, maar om op de volgende verdiepingen te komen moest je aan het einde van de vleugels met van die kleine, nare cementtrapjes naar boven – dat was niet fijn.’
Schuurman heeft juist wel waardering voor die ongebruikelijke trappenhuis-constructie. ‘Doordat de hogere verdiepingen alleen per lift goed te bereiken waren, werd de lift een soort vanzelfsprekende ontmoetingsplek. De enigen die de trap namen, waren de collega’s die op de eerste verdieping werkten – de rest nam de lift. Dus daar kwam je vanzelf mensen tegen. Zeker omdat toen, veel sterker dan nu, zo rond half één vrijwel iedereen tegelijkertijd ging lunchen.’
Té relaxed
Dat supersociale is in de loop der tijd wel afgenomen, vertellen zowel Schuurman als Van Woerkum. ‘Bij mooi weer met de hele vakgroep buiten in het gras zitten, dat gebeurde op den duur niet meer. Het werd allemaal wat zakelijker. Deels vond ik dat ook wel goed, want eerlijk gezegd was de sfeer in de jaren ’70 soms iets te relaxed. Er waren collega’s die volgens mij geen klap uitvoerden’, aldus de emeritus hoogleraar.
Die druk op presteren (en dus publiceren) is wel doorgeschoten, vindt hij. ‘En dat is ook ten koste gegaan van het contact met de praktijk, wat ik altijd heel belangrijk vond. De voeling tussen wetenschap en praktijk is er niet beter op geworden. Maar ik kan niet ontkennen dat de wetenschappelijke prestaties anno nu duidelijk verbeterd zijn, zowel kwantitatief als kwalitatief.’
Thuiswerken
Anders dan in de eerste jaren na z’n emeritaat, komt Van Woerkum tegenwoordig slechts sporadisch op ‘de Lebo’, ook al woont hij op steenworp afstand. ‘Voorheen was ik er vrijwel altijd te vinden. Op één dag per week na. Dan schreef ik thuis aan artikelen. Dan mocht niemand me storen, ook de secretaresses niet. Anders kwam er niets van publiceren, want schrijven in de Leeuwenborch vond ik niet te doen. We hadden een hele levendige, drukke vakgroep, met veel aanloop van zowel studenten en PhD’ers als van mensen van buiten die graag kennis kwamen halen of delen. Dus die ene dag thuis was heilig.’
Met dat thuiswerken was Van Woerkum z’n tijd vooruit. ‘In die tijd deed je dat eigenlijk nog niet. Al je werktijd bracht je door op je werkplek, die daardoor een belangrijke rol speelde in je leven’, vertelt Schuurman. Hij kwam zelfs regelmatig ’s nachts in het gebouw. ‘PC’s waren er toen nog niet; we werkten op een zogeheten mainframe. Maar dat deed de hele universiteit, dus als je hier ’s ochtends om half negen kwam, was het regelmatig overbezet. De enige manier waarop ik hier ongestoord met grote hoeveelheden gegevens kon werken, was door ‘s avonds om 10 uur te beginnen en dan ’s nachts door te werken. Om die reden had ik ook een eigen sleutel van het gebouw. Destijds vonden we dat helemaal niet raar; er waren wel meer collega’s voor wie dit gold.‘
Ook Van Woerkum herinnert zich de early days van de automatisering nog goed. ‘De eerste computer die ik had was een Bondwell met, dat weet ik nog, met van die groene lettertjes op zo’n zwart scherm. Daar had ik een printer bij die van die stippeltjes printte – ik zal zo’n grijze uitdraai nog wel ergens hebben. Maar het was een geweldige sprong voorwaarts. Als vakgroep liepen wij behoorlijk voorop. ‘Onze’ Joke Jansen (ook Van Woerkums partner, red.) heeft als eerste in Leeuwenborg heel de studentenadministratie geautomatiseerd. Dat was een enorme verademing ten opzichte van die kaartenbakken.’
Venster op de wereld
Voor Schuurman is het niet alleen de enorme hoeveelheid tijd die hij doorbracht in de Leeuwenborch waardoor hij een bijzondere band voelt met het gebouw. ‘Toen ik hier in 1978 kwam, had ik in Nijmegen ‘gewoon’ geschiedenis gestudeerd – Nederlandse geschiedenis dus. Hier had het een veel internationaler karakter. Wageningen als geheel had sowieso een sterke oriëntatie op de tropen, en ook bij de Lebo-vakgroepen was denken in westers/niet-westers iets heel vanzelfsprekends. De eerstejaars die ik college gaf, kregen bijvoorbeeld ook les in ‘wereldgeschiedenis.’
Die internationale oriëntatie heeft ook Van Woerkum gevormd, vertelt hij. ‘Ik had bijvoorbeeld een promovendus die uit China kwam. Die ben ik later in Peking gaan opzoeken, want we waren min of meer bevriend geraakt. Dat was hartstikke leuk. En dan waren er natuurlijk nog de internationale congressen, werkbezoeken en conferenties. Mijn werk en de mensen uit de Leeuwenborch hebben me op plekken gebracht waar ik anders nooit terecht was gekomen.’