Ombudsstokje overgedragen

Vertrekkend ombudspersoon over zorg voor studenten, hotspots van onveiligheid en de Radboud-rector.
Foto Guy Ackermans

‘Ik ben altijd wel kritisch geweest over leiderschap, maar overall ben ik positief over hoe WUR functioneert’. Dat zegt Jacqueline Schoone, die najaar 2021 bij WUR kwam als kwartiermaker om de (in de cao afgesproken) onafhankelijke ombudsfunctie van de grond te tillen. Nu die functie en de bijbehorende procedures de kinderschoenen ontgroeid zijn, draagt ze het stokje over aan Joke Genee.

Overall ben je positief over hoe WUR functioneert, zeg je. Leg uit?
‘De Wageningse organisatie draait best goed. Er hangt hier niet het sfeertje van RvB-watching dat ik elders weleens tegenkom, zo van (rolt met haar ogen): ‘Wat gaat de raad van bestuur nóu weer doen?!’ Dat wantrouwen proef ik hier niet. De rolvastheid in Wageningen is ook best goed. De raad van bestuur doet op gepaste afstand z’n werk; de leden hebben niet de neiging om steeds met een lange arm overal in te grijpen en te micromanagen. Veel taken hebben ze gemandateerd naar de algemeen directeuren, die het weer mandateren naar de leerstoelhouders. Anders dan op veel andere universiteiten is leerstoelhouder hier een serieuze functie en geen ‘corvee’. Nadeel is wel dat mensen zo’n functie niet snel willen afgeven, ook niet als daar eigenlijk wel reden toe is. Vandaar mijn aanbeveling om de zittingstermijn te limiteren.’ (Resource gaat daar in een later artikel dieper op in, red.)

In het jaarverslag benoem je dat een fors aantal meldingen te maken heeft met leiderschap en dat daar dus wel een probleem zit. Maar, schreef je: ‘de kunst is niet te vervallen in generiek beleid.’ Neigt WUR naar beleid-voor-de-bühne?
‘Leerstoelhouders en afdelingshoofden hebben veel impact op de cultuur en sfeer. Een organisatie weet op een gegeven moment wel waar de problemen zitten; wat de hotspots zijn van sociale onveiligheid en grensoverschrijdend gedrag. Generieke maatregelen hebben dan niet zo veel zin; het grootste deel van de leidinggevenden bij WUR doet het gewoon goed. Je moet ingrijpen waar het nodig is. Mijn appel aan de directeuren is: pak het aan als er ergens een probleem is. Belijd niet alleen met de mond dat leiderschapskwaliteiten net zo zwaar wegen als iemands wetenschappelijk staat van dienst, maar handel ernaar – ook als het om hotshots gaat.’

De Wageningse zorg aan studenten verdient een compliment, aldus je jaarverslag. Wat vind je daar goed aan?
‘Van de meldingen die ik krijg van studenten, gaan er eigenlijk maar heel weinig over dingen die bij voortduring niet goed verlopen. Bij veel andere hoger onderwijsinstellingen, vooral de echt grote, worden studenten nogal eens vermorzeld in de bureaucratie of begrijpen ze besluiten niet die over hen worden genomen. Hier kom ik dat niet veel tegen; studenten voelen zich over het algemeen wel gezien. De band tussen een student en zijn of haar hulptroepen, zoals de studieadviseurs, studiedecanen en studentpsychologen, is hier behoorlijk hecht. Mogelijk investeert WUR daar ook wel meer dan gemiddeld in – ik ken het kostenplaatje niet. Maar dit is veel waard, hoor. Als ooit het idee opkomt om hierop te bezuinigen, zou ik me nog eens heel goed achter de oren krabben als ik WUR was. Weet wat je dan wegdoet!’

Je signaleert ook dat promovendi uit hun schulp kruipen en vaker meldingen doen dan vroeger. Wat leid je daaruit af?
‘Ik hoop natuurlijk dat dat komt doordat hun vertrouwen in de hulpstructuur toeneemt; dat ze minder bang zijn dat een melding negatief uitpakt voor hun wetenschappelijke loopbaan. Daarnaast denk ik dat er een generationele verandering is. Jonge mensen zijn veel bewuster bezig met hoe ze willen leven, en hoe niet. Ze willen zich niet hoeven pantseren tegen wangedrag; ze pikken het gewoon niet meer.’

Is die lagere tolerantiegrens ook reden waarom je in het jaarverslag betere bescherming bepleit voor mensen die worden beschuldigd?
‘Nee, dat staat daar los van. Kijk, voor iedereen is wel duidelijk dat je melders nooit in de kou mag laten staan. Maar er moet ook oog zijn voor de beschuldigde. Vaak is het behoorlijk ingrijpend om na een melding onder de loep te liggen, zelfs als het niet om jou persoonlijk gaat maar om je afdeling of groep. De angst die melders voelen – ‘als ik hier maar niet onder lijd’ – voelen de beklaagden ook. Ze zijn bang om voor de bus gegooid te worden; vrezen een uitkomst die in hun ogen niet waar is. Daar heb ik mensen behoorlijk onder zien lijden.’

Je mag melders nooit in de kou mag laten staan, maar er moet ook oog zijn voor de beschuldigde

‘Het is een worsteling: hoe doe je recht aan de beschuldigde en bewaar je tegelijkertijd de veiligheid van melders? Ik ben daarin zelf ook lerende. Maar als instelling hoor je daar wel oog voor te hebben, vind ik. En niet alleen bij de melding of de behandeling daarvan, maar ook nog een tijd daarna – de behoefte aan nazorg is er niet altijd meteen. Een extern aanspreekpunt voor beklaagden zorgt voor zorgvuldiger, evenwichtiger procedures.’

Waarom hecht je daar zo aan?
‘Omdat het zo is afgesproken: in de gedragscode staat zwart op wit dat WUR zowel zorg biedt aan melders als aan degenen die beschuldigd worden. En ten tweede omdat niemand er beter van wordt als beklaagden zich vogelvrij of kop van Jut voelen. Integendeel zelfs, een onzorgvuldige behandeling van een beklaagde werkt juist averechts voor de sociale veiligheid.’

Hoe kijk je in die context naar het best onthutsende verhaal van voormalige Radboud-rector Han van Krieken? (zie kader) Kan zoiets ook bij WUR gebeuren?
‘Je doelt op het recente Volkskrant-interview met Van Krieken over wat er nou precies is gebeurd? Als dat verhaal klopt, dan denk ik dat we het erover eens zijn dat die casus niet goed is gegaan. Dan heeft beleving de overhand gekregen boven de feiten, ook al kun je zijn opmerkingen ook toen al, in 2017, op zijn minst bestempelen als ‘onhandig’. Die weging van feiten versus beleving is een bekend dilemma; bij de totstandkoming van WUR’s gedragscode hebben we er ook lang over gediscussieerd. In mijn optiek hoort beleving leidend te zijn bij de vraag of sprake is van grensoverschrijdend gedrag: de melder bepaalt waar zijn of haar grens ligt.’

Je moet weten wat de feiten zijn om gedrag te kunnen toetsen, bijvoorbeeld aan een gedragscode of het arbeidsrecht

‘Maar bij de vraag of er ook consequenties aan verbonden moeten worden, gaat het om wat er daadwerkelijk is gebeurd. Je moet weten wat de feiten zijn om gedrag te kunnen toetsen, bijvoorbeeld aan een gedragscode of het arbeidsrecht. Een formeel, persoonsgericht onderzoek daarnaar is best belastend, daarom moet je er niet te snel naar grijpen, stelt ook regeringscommissaris Hamer. Maar soms is waarheidsvinding gewoon nodig. In mijn periode bij WUR heb ik bijvoorbeeld een paar keer geadviseerd om zo’n feitenonderzoek te doen, waarbij in een aantal gevallen bleek dat bepaalde beschuldigingen niet werden ondersteund door feiten. Dat wil niet zeggen dat een melding niet waar is. Maar wel dat onvoldoende aannemelijk is dat een gebeurtenis op díe manier heeft plaatsgevonden, en dat er dus geen grond is voor sancties.’

Han van Krieken was rector magnificus van de Radboud Universiteit, die vorig jaar opstapte na de onthulling dat jaren eerder een klacht tegen hem wegens seksueel overschrijdend gedrag gegrond was verklaard – en dat de universiteit dat had verzwegen. Later bleek het te gaan om twee ‘seksueel intimiderende’ opmerkingen, waarbij lang onduidelijk bleef wat er precies was gezegd en in welke context. Inmiddels is bekend dat het dubbelzinnigheden betrof – onbedoeld, volgens Van Krieken. In het recente Volkskrant-interview (achter een betaalmuur) blikt hij terug op de gang van zaken; dit (gratis te lezen) interview met universiteitsmagazine Vox geeft ook inzicht in de zaak.

Lees ook:

Leave a Reply


Je moet inloggen om een comment te plaatsen.