Promovendus Jiri Kaan (Health & Society) publiceerde onlangs de resultaten van zijn masterthesis. Daarvoor liet hij vrouwen een aantal keer een stukje chocolade eten, terwijl hij hun aangemaakte speeksel verzamelde en ze vroeg naar hun verlangen om te eten. Daarmee kon hij aantonen dat wat we denken niet altijd overeenkomt met de fysiologische reactie van ons lijf.
‘We denken soms dat onze geest losgekoppeld is van en controle heeft over ons lichaam’, zegt Kaan, die zijn scriptie schreef voor de masteropleiding Marketing & Consumer Behavior. ‘Dat we denken en daarom doen, volgens de uitspraak ‘ik denk dus ik ben’, van René Descartes. Met die splitsing tussen geest en lichaam ben ik het niet helemaal eens. Ja, we zijn onder meer omdat we denken, maar de verhouding met ons lichaam ligt vaak genuanceerder.’
Om de relatie tussen geest en lichaam te bestuderen, bekeek Kaan – met behulp van blokjes chocolade – de hoeveelheid speeksel die proefpersonen aanmaakten én hun verlangen om te eten. Zo kon hij de fysiologische reactie van het lijf vergelijken met de reactie van de geest. Vervolgens keek hij of dat verschillend is voor mensen die een heel strenge relatie met eten hebben of juist heel relaxed met eten omgaan.
Vijf keer chocolade
Kaan deed zijn onderzoek met vijftig vrouwen. Die kwamen ‘aangenaam vol’ naar zijn onderzoeksruimte. Hij vroeg zijn proefpersonen eerst hoe sterk hun verlangen was om te eten. Daarna vroeg hij hen om een keer te slikken en dan een minuut lang naar de muur te staren. Het speeksel dat zij in de tussentijd aanmaakten, moesten ze in een bekertje spugen. Vervolgens herhaalde hij die handelingen maar liet hij de vrouwen een minuut lang naar een bordje chocolade kijken. Ook dat aangemaakte speeksel liet hij hen in een bekertje spugen. ‘Toen vroeg ik ze nog naar hun verlangen om chocolade te eten en pas daarna mochten ze een hap nemen, best gemeen eigenlijk’, zegt hij lachend. Het kijken naar chocolade, de verlangvraag, speekselspugen en daarna eten herhaalde hij nog vier keer.
‘In mijn onderzoek zag ik dat deelnemers na elke portie minder verlangen hadden om te eten, maar hun speekselaanmaak bleef hoog. Hun hoofd zegt dat ze minder verlangen naar chocolade, maar het lichaam lijkt met de hoeveelheid speeksel aan te geven: kom maar door, ik bereid me voor op nog meer eten.’
Relaxte relatie met eten
Hij splitste vervolgens die resultaten uit naar de meer of minder relaxte houding die de deelnemers hadden ten opzichte van eten. ‘Sommige mensen verbieden zichzelf om dingen te eten, voelen zich schuldig als ze toch snacken. En als ze dan snacken, is het bij hen soms alles of niks. Dan laden ze zichzelf soms helemaal vol.’ Kaan stelde twee weken voorafgaand aan het experiment zijn proefpersonen drie vragen over hun relatie met voeding. Direct na het experiment stelde hij vergelijkbare vragen over de ervaren schuldgevoelens na het eten van de chocolade. Kaan zag een correlatie tussen beide uitkomstmaten: de mensen met een meer relaxte houding ten opzichte van eten, hadden minder schuldgevoelens.
Bij die laatste groep constateerde Kaan bovendien een heel scherpe toename in het verlangen om te eten, maar daarna ook een scherpe afname. ‘Tot onder hun baseline zelfs, dus minder verlangen dan voor het experiment. Terwijl de mensen die strenger met hun eten omgingen juist een beetje bleven hangen in het verlangen om te eten.’
Toepassing
In deze maatschappij is het lastig om alle verleidingen altijd maar weer te weerstaan, zegt Kaan. ‘Vanuit die gedachte is het best oneerlijk dat mensen met zulke schuldgevoelens zitten, of dat ze die door anderen krijgen aangepraat. Een kleine hoeveelheid schuldgevoel kan mogelijk motiverend zijn om gezond te eten, maar het kan ook doorslaan naar eetstoornissen. Maar stel dat we de mensen die last hebben van schuldgevoelens na het eten, leren dat het oké is om af en toe te genieten. Dat je in principe niet dik wordt van één portie chocolade. Dan helpen we ze misschien juist om niet te overeten: het verlangen naar eten daalt immers sneller wanneer je geen schuldgevoelens hebt, maar daar is nog meer onderzoek voor nodig.’