WUR is een extreem voorbeeld van de corporate university, betoogt universitair hoofddocent Jeroen Candel. Dat moet anders en woorden helpen daarbij. Taalgebruik is het startpunt voor verandering en een nieuwe visie op de universiteit.
‘Corporate communication’, ‘klantbeleving’, ‘business unit’, ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’, ‘waardecreatie’, ‘KPI’s key performance indicators’. Het zijn zomaar wat termen die ik op een gemiddelde werkdag in mijn mailbox en op intranet tegenkom.
‘Our language is the reflection of ourselves, a language is an exact reflection of the character and growth of its speakers’, zo sprak de Mexicaans-Amerikaanse burgerrechtenactivist César Chávez ooit. Zijn redenering volgend heeft onze universiteit zich ontwikkeld tot een krachtig voorbeeld van de ‘corporate university’. De overdaad aan termen en kreten uit het bedrijfsleven zijn het bewijs.
WUR is daarin niet uniek. Het New Public Management (NPM)-gedachtegoed dat uit het neoliberale denken voortkomt, is in vrijwel de gehele (semi-)publieke sector uitgegroeid tot dominant denkkader. NPM-denkers betogen sinds de jaren ‘80 dat ‘logge en trage’ overheidsorganisaties een voorbeeld moeten nemen aan het bedrijfsleven. Vooral door afrekenbare doelen, efficiëntie, klanttevredenheid, marktwerking en monitoring and control centraal te stellen.
De denkkaders en de taal die we hanteren zijn niet onschuldig
In de academische wereld leidde dat tot de opkomst van de corporate university; een model waarin bestuurders en managers universiteiten runnen met de nadruk op efficiëntie, marktoriëntatie en winstgevendheid. Vaak ten koste van traditionele academische waarden zoals academische vrijheid, medezeggenschap en liberale educatie. In het management van de corporate university ligt de focus op het werven van inkomsten, kostenbesparingen en het bedienen van de ‘vraag vanuit de markt’ en de industriële belangen.
Hoewel WUR dus geen uitzondering is, is onze universiteit wel een extreem voorbeeld in vergelijking met de meeste andere Nederlandse universiteiten. Het bedrijfsmatige denken sloot goed aan bij het toch al sterk toegepaste karakter van veel van de wetenschappelijke disciplines die WUR huisvest. Ook de vraag vanuit de markt bepaalde het werk. Het is daarom geen verrassing dat onze campus steeds meer tot een bedrijventerrein is uitgegroeid. Ook de ‘ingenieursmentaliteit’ leende zich goed voor een meer bedrijfsmatige aansturing. Daarin was het zoeken naar effectieve, doorgaans technologische oplossingen voor prangende maatschappelijke vraagstukken een belangrijk onderdeel van de collectieve ziel. Academisch debat en kritische reflectie werden door managers en voorlichters regelmatig als een maar lastig noodzakelijk kwaad gezien bij het formuleren van eenduidige en breed gedragen oplossingsrichtingen. Laat staan dat er nog plaats was voor het publiekelijk bekritiseren van de eigen organisatie. ‘Politiek en samenleving verwachten wel antwoorden van WUR’, zo kreeg ik meer dan eens te horen als ik weer eens fundamentele kritiek op het landbouw- en voedselsysteem in de media had gedeeld. En dat terwijl de waarde van wetenschap juist in de kracht van onderling debat, kritische reflectie en zelfs normatieve theorie schuilt (heeft iemand Spinoza ooit om eenduidige oplossingen gevraagd?). En dat geldt zeker bij de sociale en humane wetenschappen.
Begrijp me niet verkeerd: vrijwel iedere collega die ik ken, stelt het welvaren van WUR en het bijdragen aan een betere wereld voorop. Dat maakt onze universiteit ook tot zo’n fijne en unieke werkplek. Toch zijn de denkkaders en de taal die we daarbij hanteren niet onschuldig. Zij zijn geïnstitutionaliseerd in de praktijken, procedures en systemen die ons dagelijkse werk vormgeven. Denk aan de nadruk op individueel excelleren (de KPI’s in de tenure track) en de werkdruk die daarbij komt kijken. De wildgroei aan monitoring- en controlesystemen die onze professionele ruimte steeds verder inperken (Osiris!), de (te) sterke nadruk op economische waardecreatie en het alomtegenwoordige marktdenken, waarin groepen ‘diensten afnemen’ binnen de eigen organisatie (wat leidt tot het rondpompen van enorme geldstromen binnen WUR) en met elkaar moeten concurreren om vakken te mogen aanbieden binnen onze onderwijsprogramma’s. Het zijn stuk voor stuk processen en ontwikkelingen die de oorspronkelijke bestaansreden en de publieke rol van de Academie aantasten.
Laten we ophouden bedrijfje te spelen en de Academie heruitvinden
Terwijl het neoliberalisme steeds vaker economisch en moreel failliet wordt verklaard, en er ook binnen de Nederlandse wetenschap bewegingen als WOinActie al jaren pleiten voor een koerswijziging, blijkt de corporate cultuur binnen WUR uitermate veerkrachtig[SH1] . Het wordt tijd dat we die cultuur niet langer als vanzelfsprekend zien en vaker het debat met elkaar voeren over welke waarden we als academische gemeenschap belangrijk vinden en hoe die weer centraal te stellen. Laten we daarmee beginnen door ons taalgebruik eens kritisch tegen het licht te houden. Probeer eens ‘collega’ in plaats van ‘klant’, ‘waardevol onderzoek en onderwijs’ in plaats van ‘valorisatie’, en ‘wetenschapscommunicatie’ in plaats van ‘corporate communication’. Laten we ophouden bedrijfje te spelen en de Academie heruitvinden. Of moet ik zeggen: Let’s recalibrate our corporate identity and organise a strategic repositioning?’
Jeroen Candel (34) is universitair hoofddocent bij de leerstoelgroep Bestuurskunde en Beleid. Met onderwijs en onderzoek zoekt hij naar antwoorden op de vraag overheden voedselsystemen kunnen sturen naar duurzamere, gezondere en rechtvaardigere resultaten.
Vergeet vooral niet dat in OSIRIS studenten als Case (Engels) of Zaak (Nederlands) benoemd worden in plaats van als mens. Nog een gevalletje van ontmenselijkend zakelijk taalgebruik.