De eeuwige discussie over gangbare versus biologische landbouw komt in rustiger vaarwater terecht. Althans, dat ervaren onderzoekers Wijnand Sukkel en Gerard Migchels. Zelf kijken ze ‘radicaal genuanceerd’ naar die ogenschijnlijke tweedeling tussen de stromingen.
Migchels (onderzoeker Melkveehouderij) en Sukkel (onderzoeker AgroEcologie) schreven onlangs samen aan een rapport over de perspectieven van biologische landbouw in Nederland. Het maakte de gebruikelijke reacties los: kritisch vanuit gangbaar, lovend vanuit biologisch. Toch zien de onderzoekers dat de polarisatie afneemt en dat de stromingen naar elkaar toegroeien.
Waar ging het rapport over?
Migchels: ‘Over de perspectieven van biologische landbouw in Nederland: wat de effecten zijn van vergroting van het areaal biologische akkerbouw en melkveehouderij op klimaat, natuur en dierenwelzijn. Per hectare gezien zijn veel emissies – zoals CO2 en ammoniak – lager bij biologische landbouw. Maar per kilogram product is de uitstoot van veel stoffen juist lager bij gangbare landbouw, omdat die tak gemiddeld meer produceert per hectare. De vraag was om te kijken of ophoging van het aandeel biologische landbouw in Nederland tot vijftien procent helpt de doelen voor uitstootvermindering van CO2 en ammoniak te halen. De totale uitstoot zou dan inderdaad dalen.’
Wat waren de reacties op het rapport?
Migchels: ‘Vanuit de gangbare landbouw kregen we een woo-verzoek aan onze broek (wet open overheid, red.): alle mail met het ministerie werd openbaar. Aan de andere kant publiceerden biologische partijen over het rapport zonder de nuances te vermelden over de emissies per kilogram product. Verder kreeg ik vragen over de zelfvoorzienendheid van Europa – niet de vraag van het rapport, maar wel een terecht punt. De overstap naar meer biologisch zou betekenen dat we bijna een miljard liter melk minder produceren. Bij gelijkblijvend zuivelgebruik is dat een probleem.’
Sukkel: ‘Maar een deel van dat productiviteitsverschil komt van geïmporteerd krachtvoer. Dat moet wel in het sommetje worden meegenomen.’
De discussie over gangbaar versus biologisch gaat al ver terug, ook bij WUR?
Migchels: ‘Voorheen was je óf voor Aalt Dijkhuizen óf voor Jan Douwe van der Ploeg. Ik heb zelf altijd geweigerd te kiezen. Beide mannen hadden gelijk vanuit hun eigen visie. Dijkhuizen met een pleidooi voor efficiëntie en Van der Ploeg over marktwerking.’
Sukkel: ‘En bij beiden zag ik cherry picking. Ik zag bijvoorbeeld Aalt op X een bericht plaatsen over de koolstofvoetafdruk van kippenhouderijsystemen. Die was het laagst bij de meest intensieve systemen. Maar het verschil was klein en hij noemde niets over de andere factoren zoals dierenwelzijn. Daarnaast heeft Jan Douwe er een handje van alleen op de sociale en maatschappelijk delen te focussen en niets te zeggen over opbrengst, efficiëntie en kosten.’
Toch zien jullie de sectoren naar elkaar toe groeien?
Sukkel: ‘De winst van biologische landbouw, is vooral het systeemdenken. Het twintigste-eeuwse denken was controle op ziekten, plagen en onkruiden door te ploegen en door gebruik van middelen, naast kunstmest. Biologische landbouw denkt meer vanuit co-existentie, zoals nuttig bodemleven en nuttige insecten. Het oude paradigma is in de conventionele landbouw langzaam verschoven.’
Voorheen was je óf voor Aalt Dijkhuizen óf voor Jan Douwe van der Ploeg
Migchels: ‘Ook het idee dat ecologie en techniek niet samengaan, is allang weerlegd door moderne biologische bedrijven. Veel technieken uit de precisielandbouw zijn juist ontwikkeld binnen de biologische tak.’ Sukkel: ‘Zonder synthetische middelen bestrijden lukt wel, maar mankracht is te duur. Zo ontstonden technische oplossingen met GPS-techniek. Bij biologische akkerbouw komt de lagere opbrengst vooral door verlies door ziekten en plagen. Er is lange tijd te weinig aandacht geweest voor resistentieveredeling: er werd vooral geïnvesteerd in gangbare landbouw, waar vanwege de beschikking over gewasbeschermingsmiddelen onvoldoende noodzaak was voor resistentieveredeling.’
Waar blijven de verschillen bestaan?
Migchels: ‘Ik zie vooral dat er grote variatie zit tussen bedrijven binnen dezelfde koers. Ik ken een bedrijf dat maar zesduizend liter melk per hectare produceert en een bedrijf dat op vijftienduizend liter zit, beiden biologisch.’
Net zoals diversiteit in de natuur moeten we diversiteit in boerenbedrijven zien als iets waardevols
‘De eerste is meer klassiek biologisch, de plaatjes die je op de melkpakken ziet: enorm extensief. Die tweede is een heel ander bedrijf, met bijvoorbeeld een eigen grasdrogerij als innovatie. Daardoor nemen de koeien het eiwit uit het gras beter op en is de productie hoger.’
Waar liggen de beste kansen met het oog op de toekomst?
Sukkel: ‘Bij beide valt er nog veel te winnen qua duurzaamheid.’
Migchels: ‘Wat voor mij een grote eyeopener was: ik dacht altijd dat koeien op een biologisch bedrijf ouder worden dan op gangbare bedrijven, maar dat is niet zo. De spreiding is vooral groter. De dieren leven vaak langer, maar doordat een biologische boer beperkter antibiotica gebruikt, sterft er ook meer vee op jonge leeftijd. Om dat te verbeteren, heb je veel vakmanschap nodig. Maar het kan zeker wel.’
Hoe leeft de polarisatie in de landbouw zelf?
Sukkel: ‘Ondanks blijvende extremen, ervaar ik tegenwoordig veel minder polarisatie rondom biologische versus gangbare landbouw. Voorheen zagen de conventionele boeren de biologische boeren als de ander, als een bedreiging. Een samenwerking was er niet. Tegenwoordig werken biologische en conventionele buren gewoon goed samen en gebruiken bijvoorbeeld elkaars machines. Ik zie meer onderling respect. Boeren willen vaker ook best overstappen naar biologisch, als ze maar goed betaald krijgen.’
Migchels: ‘En boeren zijn er vaak nog niet van overtuigd dat er genoeg consumentenvraag naar biologische producten zal komen.’
Sukkel: ‘De twee stromingen hebben elkaar nodig. Beleid lijkt soms op zoek naar één type bedrijf dat overal past. Maar wat past, verschilt per locatie en per type boer. Zoals we biodiversiteit willen in de natuur, zo moeten we ook diversiteit in boerenbedrijven zien als iets waardevols.’