Waarom heeft de ene leraar de klas aan zijn of haar lippen hangen, terwijl bij de ander de lessen regelmatig ontaarden in een verveelde puinhoop? Vaak is klassenmanagement de crux. Tom Adams promoveerde medio september op de vraag hoe aankomende leraren dat onder de knie krijgen, onder auspiciën van Perry den Brok, hoogleraar Educatie- en Leerwetenschappen.
Klassenmanagement is de verzamelterm voor alles wat docenten doen om een productieve leeromgeving neer te zetten. Adams interesse in het onderliggende leerproces had zowel een wetenschappelijke drijfveer (‘er bestond nog weinig kennis over’) als een praktische: als docent-onderzoeker aan de Fontys Lerarenopleiding in Tilburg merkte hij dat startende leraren vaak moeite hebben met klassenmanagement. ‘Zeker gezien het oplopende lerarentekort en de grote uitval onder beginnende leraren – 30 procent verlaat binnen vijf jaar het onderwijs – is het de moeite waard te achterhalen hoe het leerproces beter kan’, stelt hij.
Volgens de theorie beslaat klassenmanagement vijf aspecten, legt Adams uit. ‘Dat klinkt best overzichtelijk, maar door de dynamiek in de klas is het in de praktijk veel weerbarstiger. De verschillende aspecten van klassenmanagement werken namelijk voortdurend op elkaar in: je ordening van de lesstof, je relatie met de leerlingen, de kwaliteit van je lesmateriaal, je eigen houding: noem maar op.’
Leerpatronen
Adams onderzocht hoe klassenmanagement is opgenomen in het curriculum van de lerarenopleidingen, zowel wat betreft de geboden theoretische context als de meer praktijkgerichte vaardigheden, bijvoorbeeld tijdens de praktijkstages. Ook reconstrueerde hij de leerprocessen van 24 aanstaande leraren op het gebied van klassenmanagement. Daarin vond hij verschillende leerpatronen: kennisgericht, feedbackgericht, inspiratiegericht en praktijkgericht.
Met die inzichten ontwikkelde hij een interventie die het leerproces nadrukkelijker structureerde, in de vorm van soort ‘leerwerkplan’ voor tijdens de afrondende stage van de aankomende leraren. Die bood ze keuze uit verschillende opties, zoals lesobservaties en gesprekken, formeel of informeel. Negen leraren in spe participeerden hierin.
De participanten beoordeelden de interventie als effectief: de gestructureerde aanpak hielp ze om het geleerde explicieter te maken in termen van kennis en vaardigheden. Ze leerden bijvoorbeeld meer over (non-verbaal) gedrag, ‘omschakelmomenten’ tijdens de lessen en de interactie tussen leraar en leerlingen. Ze rapporteerden daardoor gerichter om te gaan met bijvoorbeeld oogcontact, stemgebruik en handgebaren, met tot gevolg dat ze rustiger, zelfverzekerder en vriendelijker voor de klas stonden. Adams onderzocht ook de percepties van hun leerlingen, maar vond daarin geen statistisch significante verschillen.
Ook het informele leren, bijvoorbeeld via de korte onderonsjes met collega’s, blijkt ontzettend belangrijk
Tom Adams, promovendus bij Educatie- en Leerwetenschappen
Gevraagd naar het belangrijkste inzicht van zijn onderzoek wijst Adams op de identificatie van de verschillende onderdelen van het leerproces van de leraren in spe. ‘Niet alleen de theorie of de formele evaluatiemomenten tijdens praktijkstages blijken van belang, maar zeker ook de korte onderonsjes met collega’s: het informele leren. Die gesprekken zijn ontzettend belangrijk. Ook al duren ze maar een paar minuutjes: er kan hele rijke kennis tussen zitten’.
Hij nuanceert: ‘Het is misschien geen inzicht waarmee ik op korte termijn een Nobelprijs win, maar de realisatie dat informele, betekenisvolle ervaringen óók leren is, blijkt aankomende leraren houvast en geruststelling te bieden. Net als de bevestiging dat je niet de enige bent die weleens worstelt met klassenmanagement. Naar mijn mening zouden lerarenopleidingen en opleidingsscholen daarom zeker mogen overwegen om meer gelegenheid te bieden voor ongepland, informeel leren.’
Typische ‘stapelaar’
Adams eigen leerpatroon is overigens ook best het belichten waard. Ooit begonnen op de mavo is hij een typische ‘stapelaar’, met nu dus een doctorsgraad op zak. Hij stelt veel te danken te hebben aan de leraren die hem in de loop der tijd hebben gestimuleerd en gemotiveerd. Hij was dan ook zeer verguld dat de leraren die hij expliciet had genoemd in het dankwoord van zijn proefschrift, zijn uitnodiging hadden geaccepteerd om de promotieplechtigheid bij te wonen. Trots: ‘Ze waren er alle drie. Dat vond ik heel mooi, ja.’