Een mislukte proef, een afgewezen artikel: in de wetenschap wordt het al gauw bestempeld als falen. En erover praten? Dacht het niet. In deze rubriek doen collega’s dat wel. Want falen is nuttig. Dit keer Lysanne Snijders, Universitair Docent Gedragsecologie.
‘Een tijd geleden schreef ik een voorstel voor onderzoek naar natuurbescherming en gedrag aan een gerenommeerd instituut in Berlijn. Het leek de perfecte match, aangezien mijn partner ook in die stad werkte. Mijn baas kende ik uit de tijd dat ik promoveerde en we hadden toen leuk contact. Op het moment dat ik onder zijn leiding kwam te staan, veranderde alles.
Al na de eerste week besefte ik dat de sfeer in het onderzoeksinstituut totaal anders was dan ik gewend was. Wantrouwen domineerde en dat uitte zich bij mijn leidinggevende in micromanagement. Zelfstandig onderzoek doen ging het raam uit; mijn begeleider controleerde alles, zelfs mijn e-mails naar onderzoekscontacten. Er was geen wifi in het gebouw, studenten werden me niet toevertrouwd, mailtjes waren kortaf. Ik voelde me niet gerespecteerd. Het was een schok om in zo’n toxische sfeer terecht te komen. Gelukkig was er een positieve kant: omdat mijn collega’s en ik in hetzelfde schuitje zaten, werden we snel goede vrienden.
Ik leerde op de harde manier dat je je niet alleen in het onderzoek van een toekomstige werkgever moet verdiepen, maar ook in gesprek moet gaan met de huidige werknemers over de werksfeer. Zij hadden mij inzicht kunnen bieden.
Mijn begeleider controleerde alles, zelfs mijn e-mails naar onderzoekscontacten
Natuurlijk is het moeilijk vooraf kritisch te zijn, want banen in de wetenschap liggen niet voor het oprapen. Bovendien verkeer je als onderzoeker in een kwetsbare positie, omdat je afhankelijk bent van een aanbeveling of zelfs van een diploma.
Nu ik zelf begeleider ben, ben ik bewust bezig met hoe mijn onderzoekers en studenten omstandigheden ervaren. Ik zorg ervoor dat ze zich veilig voelen en biedt ze de ruimte om een stap terug te doen als dat nodig is. Ik wil niet dat ze zich afvragen hoe ze de dag doorkomen, zoals ik dagelijks deed in Berlijn.’