‘Je krijgt pas een toetje als je bord leeg is.’ Herkenbaar uit je kindertijd? Tafelgesprekken geven een inkijkje in onze opvattingen over wat lekker en gezond eten is en hoe we daarover praten. Dat kan helpen om beleid voor gezonde voeding beter af te stemmen op de doelgroep. Amy van der Heijden liet gezinnen daarom video-opnames maken van hun avondmaaltijden.
Veel voedingsonderzoek is gedaan onder hoger opgeleiden of mensen met een hoog inkomen, terwijl mensen met een lagere sociaal-economische positie relatief ongezonder eten en vaker overgewicht hebben, wat allerlei nadelige gevolgen kan hebben voor de gezondheid. Dat verschil ontstaat al in de kindertijd. ‘Er valt dus veel gezondheidswinst te behalen in deze doelgroep,’ vertelt Amy van der Heijden, onderzoeker bij Strategische Communicatie en Humane Voeding en Gezondheid. In haar proefschrift nam ze deze groep onder de loep. ‘We weten niet wat zij onder lekker, gezond of goed eten verstaan en hoe ze hierover praten in het alledaagse leven.’
Aan tafel
Van der Heijden vroeg gezinnen met een lage sociaal-economische positie om tien avondmaaltijden te filmen. Zelf schoof ze niet aan. ‘We wilden een zo natuurlijk mogelijke situatie aan tafel, dus geen onderzoeker die meekijkt.’ Ze ontving 79 maaltijden op film.
Haar analyse richtte zich op de alledaagse gesprekken aan tafel. Ze bekeek de reacties van de ouders op de ‘voedselevaluaties’ van het kind: het wel of niet lekker vinden van het eten. De ouders bespraken amper wat (on)gezond eten was en gingen niet inhoudelijk in op wat het kind lekker of vies vond. ‘Als een kind zei dat hij het eten lekker vond, werd er vrijwel niet op gereageerd,’ vertelt de onderzoeker. Vond een kind het niet lekker, dan gaven de ouders bijvoorbeeld de reactie ‘Maar je eet het wel op’. Van der Heijden: ‘Ze vatten het op als “ik ga het niet opeten”, maar dat is niet wat gezegd werd.’ Een andere optie is dat ze de opmerking van het kind niet serieus nemen.
Dilemma’s
Verrassend was dat de kinderen en ouders gezond eten onbewust wel belangrijk en lekker vinden, zo bleek uit impliciete associatietesten waarin Van der Heijden hun waardering voor gezond eten onderzocht. Ze konden hierin geen sociaal-wenselijk antwoord geven. De reden dat ze er desondanks niet naar handelen? ‘Er zijn meer dingen belangrijk, mensen hebben te maken met tegenstrijdige waarden’, aldus de onderzoeker. ‘Ouders zeggen bijvoorbeeld weinig tijd te hebben om te koken of te weinig geld om gezond te eten. Ook is ‘ja’ zeggen tegen een ongezonde snack een manier om alle keren ‘nee’ te compenseren, bijvoorbeeld voor dingen waar geen geld voor is.’
Uitnodiging
Voedingsdeskundigen en beleidsmakers kunnen de inzichten van Van der Heijden gebruiken om interventies beter te laten aansluiten op deze groep. ‘Een richtlijn als “eet 250 gram groente per dag” kunnen we inpassen in het dagelijks leven.’ Ook kunnen ouders op dialoogtraining. ‘Als een kind zegt dat het iets lekker of niet lekker vindt, kun je dat ook opvatten als een uitnodiging om het over smakelijk of gezond eten te hebben, bijvoorbeeld door te vragen wat het kind volgende keer graag wil eten.’