Wormen zijn de belangrijkste hulpjes van de boer. Ze verbeteren de structuur van de bodem en zorgen voor de aanvoer van voedingsstoffen als fosfaat voor de plant. Maar sommige wormen zijn daar beter in dan andere. Hannah Vos promoveerde op een studie naar welke wormen die dienst het beste beheersen. En passant ontdekte ze ook waarom dat in ijzerhoudende grond zo goed werkt.
Vos richtte zich op wormen die van belang zijn voor graslanden. In een grote veldproef bleken van de vijf onderzochte soorten wormen er twee (Aporrectodea longa en Lumbricus terrestria) het meest bedreven in het leveren van voor de plant beschikbaar (anorganisch) fosfaat. De twee zorgden in sommige gevallen voor een twintig procent hoger fosfaatgehalte in gras.
Veldproef
Maar de spreiding in de opbrengsten was groot, zegt Vos. Dat is overigens verklaarbaar. De veldproef had sterk te lijden onder de droge zomers van 2018 en 2019. ‘En er kwam ook nog eens een mierenplaag overheen. In negen van mijn negentig proefpotten zat een mierennest. Die beesten vreten de wormen aan. Ik had dus veel variatie in mijn resultaten.’
Voor de plant beschikbaar fosfaat in de bodem kan worden vrijgemaakt door mineralisatie. Wormen zetten het fosfaat uit organische verbindingen om in mineralen. Verreweg het grootste deel van dat anorganische fosfaat is gebonden aan bodemdeeltjes. Een kleine fractie is in oplossing en direct beschikbaar voor opname door de plant.
In mijn veldproef heb ik met één grond gewerkt en dat was nou juist niet een door ijzer-oxiden gedomineerde grond
Hannah Vos, Bodemscheikunde en Chemische Bodemkwaliteit
Vos ontdekte waarom in ijzerhoudende grond wormen veel meer fosfaat voor de plant beschikbaar kunnen maken. De metaaloxides in die grond groeien in de wormenmaag tot grotere deeltjes. Daardoor vermindert het totale oppervlak aan metaaloxide, en daarmee ook de mogelijkheid om fosfaat te binden. Dat fosfaat komt dus vrij in oplossing.
Het nieuw ontdekte mechanisme werkt alleen voor ijzerhoudende gronden. Modelberekeningen laten zien dat het effect aanzienlijk is en veel groter dan bijvoorbeeld de invloed van de zuurgraad van de bodem of de aanwezigheid van organische stof in de bodem, en vergelijkbaar met het vermogen van de worm om organisch fosfaat te mineraliseren.
Mineraliseren
Hoe groot het ‘Vos-effect’ in het veld uitpakt, moet overigens nog blijken. ‘In mijn veldproef heb ik met één grond gewerkt en dat was nou juist niet een door ijzer-oxiden gedomineerde grond.’ Dat in de veldproef toch twee wormen voor meer vrij fosfaat zorgden, komt volgens Vos doordat die wormen en grotere capaciteit hebben om organisch fosfaat te mineraliseren.
Regenwormen vervangen niet zomaar het gebruik van (kunst)mest. ‘Maar mijn onderzoek laat wel zien dat bepaalde wormen potentie hebben in bepaalde gronden’, zegt Vos. ‘Ook voor de beschikbaarheid van fosfaat zijn wormen belangrijk. We moeten dus goed voor die beestjes zorgen.’