Ooit was de Rijn het favoriete paaigebied van de Europese steur. Die tijd komt terug, als het aan promovendus Niels Brevé ligt. Hij plaveit met de steur de weg naar ecologisch herstel van de rivier.
Wie in ons land de Acipenser sturio wil zien, moet naar de Rotterdamse dierentuin Blijdorp. In het aquarium daar zwemmen steuren van zo’n anderhalve meter. Kleintjes dus, zegt Niels Brevé droogjes. En hij kan het weten. Voor zijn proefschrift over de herintroductie van de steur in de rivieren van Noordwest-Europa maakte hij een uitputtende historische inventarisatie van het voorkomen van het beest.
Beest is precies het juiste woord. ‘De steur is eigenlijk megafauna’, zegt Brevé. ‘Zoals de olifant. Het is de grootste zoetwatervis die we kennen. Ze kunnen makkelijk drie meter worden en in exceptionele gevallen nog een paar meter langer. De grootste die ik tegen ben gekomen was vijf meter lang en woog 350 kilo.’ Dit monster werd overigens in 1869 door Belgische vissers op zee gevangen, het eigenlijke thuis van de steur.
Brevé’s inventarisatie telt tal van dit soort monsterlijke vissen. De zwaarste, een exemplaar dat in juli 1928 op de Rijn bij het Duitse Rees werd aangetroffen, woog 375 kilo. Dat zijn geen meisjes – de hele grote zijn altijd vrouwtjes – die je met een hengeltje kunt vangen. De steur was toen overigens al geruime tijd op zijn retour. De laatste steur in het Nederlandse deel van de Rijn werd in 1952 gevangen. De laatste steur op het IJsselmeer in 1960.
Kijkgeld
Ooit moeten er duizenden steuren in de Rijn en aanpalende wateren hebben gezwommen, denkt Brevé. ‘Maar we weten het niet.’ Wat hij wel weet over aantallen is vooral gebaseerd op krantenartikelen. Brevé en historicus Rob Lenders (Radboud Universiteit Nijmegen) haalden alles uit de kast om een historische reconstructie te maken van het voorkomen van de steur vanaf de 14de eeuw in de rivieren van Nederland, Duitsland, België en Frankrijk. Dat leverde meer dan 5.000 ‘records’ op van meer dan 40.000 steuren. Een ‘levenswerk’, zegt hij zelf over die monnikenarbeid. ‘Ik ben blij dat het klaar is.’
Dat er zoveel over de steur werd geschreven, komt onder meer door zijn postuur. Brevé: ‘Er was een tijd dat vissers er van stad naar stad mee trokken en kijkgeld vroegen. Zo’n vis bleef een week of twee goed, waarna het dier ook nog eens geld voor het vlees opleverde. Afhankelijk van de schaarste natuurlijk. Omstreeks 1850 was een volwassen steur 1.000 euro waard. In 1920 zelfs het dubbele, omgerekend naar de waarde van nu.’
Dat vangsten werden gemeld, komt ook door de registratieplicht. Steur was een zogeheten vroonvis, een vis waar belasting op werd geheven door de eigenaren van het viswater. Brevé: ‘Vroonheren zoals de graaf van Holland en de bisschop van Utrecht vroegen afdracht voor alle vissen die werden aangeland in de Biesbosch.
De steur is de grootste zoetwatervis die we kennen
Er waren in die tijd zo’n twintig pachters; grote koninklijke bedrijven die op zalm, elft en steur visten. Een belastinginspecteur controleerde of alle vis wel werd geregistreerd. In de tweede helft van de 19de eeuw werden jaarlijks tot wel 100.000 zalmen aangeland en 200 tot 600 steuren.’
Van die belastingregistratie is overigens maar weinig bewaard gebleven. Vandaar dat Brevé zich op historische kranten, handschriften en visserijdocumenten heeft gestort. Daarbij geldt: hoe recenter, hoe meer data. Tot 1930, want toen waren de steuren zo goed als verdwenen. Overbevissing op de Noordzee met de stoomtrawler, vervuiling en aantasting van de paai- en opgroeigebieden deden de steur langzaam maar zeker de das om.
Zout en zoet
Uit het historisch overzicht zijn lessen te trekken. Uit kaarten die Brevé maakte, blijkt duidelijk waar de vangsten en dus de vissen zich ophielden. ‘Als je de steur terug wilt brengen, moet je je vooral richten op de benedenstroomse delen van de Rijn’, zegt Brevé. ‘Het Haringvliet dus, de Biesbosch en de huidige haven van Rotterdam, waar de vissen zich verzamelden om te acclimatiseren aan de overgang van zout naar zoet water. En de paai- en opgroeigebieden stroomopwaarts richting Duitsland. Als we iets willen doen aan steurherstel moeten we beginnen in Nederland en doorpakken naar Duitsland.’
Het paaien, de voortplanting, is feitelijk de enige reden waarom de steur het ruime sop verlaat voor de nauwe rivieren.
Rond 1850 was een steur 1.000 euro waard
De steur is anadroom, legt Brevé uit. ‘Dat wil zeggen dat-ie zowel in zout als in zoet water kan leven. Maar het is vooral een beest van de zee. Daar is het meeste voedsel en wordt-ie groot. Volwassen dieren zwemmen de rivier op om te paaien. Daarna gaan ze weer terug naar zee. Voor dat paaien hebben ze zuurstofrijke grindbedden nodig. En die vind je vooral in de Rijn.’
Die voorkeur voor grind komt door de kwetsbaarheid van de eitjes en larven. ‘Grind is grofkorrelig en biedt bescherming. Zodra hom en kuit bij elkaar komen, worden de eitjes kleverig en hechten zich aan hard substraat. Als ze uitkomen zijn het hele kwetsbare dooierzaklarven. Als deze visjes dan niet weg kunnen kruipen in dat grind, worden ze zo opgegeten. Ze moeten kunnen schuilen. Na ongeveer een jaar zijn de jonge steurtjes dan sterk genoeg om naar zee te zwemmen.’
Uitzetten
Brevé is ervan overtuigd dat er toekomst is voor de steur in de Rijn. Daar is experimenteel bewijs voor. Het is namelijk niet helemaal waar dat er sinds 1952 geen steur meer in de Rijn heeft gezwommen. Brevé heeft ze eigenhandig helpen uitzetten, eerst in 2012 en later nog eens in 2015.
Kennis over de steur is vooral gebaseerd op krantenartikelen
Gezenderd en al werden 3 tot 5 jaar oude steuren van een meter lang in de Rijn op de grens van Nederland en Duitsland losgelaten. Om te kijken of en hoe de vis zijn weg naar zee terug kon vinden. De meeste steuren slaagden met vlag en wimpel.
Een volgende fase van de project vindt mogelijk dit jaar al plaats: het uitzetten van gezenderde jonge steurtjes. Met geld van de Postcodeloterij en in samenwerking met ARK Natuurontwikkeling, het Wereld Natuur Fonds en de Franse, Duitse en Nederlandse overheid gaat Sportvisserij Nederland (de werkgever van Brevé) 700 jonkies uitzetten op geïdentificeerde paaigronden.
Vervolgens duurt het nog lang voordat er echt weer gepaaid gaat worden in de Rijn. De steur heeft een trage levenscyclus en kan ruim 100 jaar worden. Brevé: ‘Mannetjes paaien pas na 10 tot 12 jaar, vrouwtjes na 15 tot 22 jaar. Je hebt dus echt een lange adem nodig bij die beesten. En veel geld, maar dat moeten we er maar voor over hebben.
De Rijn is helemaal open voor scheepvaart. En dus ook voor vis
We hebben er met zijn allen ook miljarden euro’s ingestoken om de Rijn tot de slagader van onze economie te maken. Een gezonde en schone Rijn is ook veel waard.’
Op zee worden overigens af en toe weer steuren gezien. ‘De laatste vijf jaar 28 meldingen van steuren tegen de twee meter’, zegt Brevé. ‘Dat zijn dieren die zijn uitgezet op de Elbe in Duitsland en de Garonne in Frankrijk. Ze komen op de Noordzee in de netten van vissers terecht. Dat overleven ze als ze netjes worden behandeld en terug worden gezet. Het zijn stevige en sterke dieren.’
Met een beetje geluk gaat Brevé het zelf nog meemaken dat de steur weer paait in de Rijn. Als het ergens kan, dan daar, blijkt uit zijn studie. ‘De Rijn is een van de weinige rivieren die helemaal open is voor de scheepvaart. Dus ook voor vis: 850 kilometer van de monding bij Rotterdam tot aan Iffezheim. Diverse trekvissen komen langzamerhand weer terug. Zalm, houting en zeeprik gingen de steur al voor. Het zullen nooit meer de hoeveelheden van vroeger worden, maar ze komen wel.’
Niels Brevé (1966)
Geboorteplaats: Amsterdam
Woonplaats: Wijk bij Duurstede
Opleiding: Aardwetenschappen VU Amsterdam
Werkplek: Senior projectleider Sportvisserij Nederland
Onderzoek: Migratiegedrag van haaien en roggen in de Noordzee met behulp van zendertjes
Verder: Deeltijd PhD-kandidaat bij Marine Animal Ecology en Aquacultuur & Visserij