De verschillen tussen Afrikaanse landen zijn groot, maar toch kunnen we hun moeizame economische ontwikkeling goed over één kam scheren, stelt Ewout Frankema, hoogleraar Agrarische- en Milieugeschiedenis in Wageningen. ‘Het lijkt erop dat Afrikaanse economieën elkaar niet opstuwen. Er is geen dynamiek die ervoor zorgt dat ze van elkaar kunnen profiteren.’
Waar de handel tussen landen in Europa en Zuidoost-Azië de afgelopen eeuw sterk toenam, bleef die in Afrika achter; ze exporteren nog geen 10 procent van hun producten naar buurlanden. De Afrikaanse landen exporteren, net als toen ze nog kolonie waren, voornamelijk delfstoffen en tropische gewassen naar andere werelddelen.
Migratie
Frankema kijkt, om de regionale ontwikkeling te bepalen, naar drie dingen. Ten eerste de onderlinge handel tussen landen, ten tweede de kapitaalstromen (waar wordt in geïnvesteerd?) en ten derde migratiepatronen. ‘Dat laatste is een enorm onderschat aspect van ontwikkeling. In Zuidoost-Azië ontstonden grote groepen arbeidsmigranten uit China en India, die zich vanaf het midden van de 19de eeuw vestigden in andere landen. Zij brachten kennis mee en zetten bedrijven en commerciële netwerken op. Een deel van die gemeenschap zit nu op schakelposities in de regionale economie.’
Afrika kent weinig ondernemende migranten, vervolgt Frankema. ‘In de koloniale periode was er een forse toename van vrijwillige arbeidsmigratie, maar na de onafhankelijkheid werden heel veel ‘buitenlanders’ uitgezet. Nigeria bijvoorbeeld zette begin jaren tachtig naar schatting 3 miljoen mensen het land uit. In Oeganda en Tanzania werd de Indiase gemeenschap, die sleutelposities bekleedde in de economie, gedeporteerd. Dat was niet bevorderlijk voor handel en ontwikkeling.’
Lees hier een uitgebreid interview met Ewout Frankema.