Voor het eerst kunnen EU-landen zelf bepalen welke milieu- en natuurdoelen ze willen bereiken met Europese landbouwsubsidies. WUR-onderzoekers Robert Baayen en Anne van Doorn leveren de bouwstenen aan voor het Nederlandse klimaat- en natuurplan op landbouwgrond.
Baayen en Van Doorn leverden onlangs de notitie Interventielogica voor de groenblauwe architectuur van het GLB aan het Ministerie van LNV. Dat kan de notitie gebruiken bij het opstellen van een nationaal strategisch plan voor het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), met meer aandacht voor klimaat en natuur.
Hoeveel geld krijgt de Nederlandse landbouw vanuit Brussel?
Baayen: ‘Ongeveer 900 miljoen euro per jaar, waarvan zo’n 700 miljoen inkomenssteun is aan boeren. De resterende 200 miljoen euro kan de Nederlandse regering gebruiken voor plattelandsontwikkeling. Van de 700 miljoen wordt 30 procent uitgekeerd op voorwaarde dat boeren aan bepaalde groene eisen voldoen. Dat stopt straks. In plaats daarvan kunnen boeren intekenen op een eco-regeling. Daarvoor wordt zo’n 25 procent van de steungelden gereserveerd, in plaats van gewone inkomenssteun.’
Aan welke groene doelen willen jullie dat geld besteden?
Van Doorn: ‘De EU noemt drie doelen: klimaat, milieu en biodiversiteit & landschap. Wij hebben een analyse gemaakt van de Nederlandse situatie en denken dat Nederland dit geld het beste vooral kan inzetten op biodiversiteit & landschap. Voor de klimaatdoelen wordt al veel geregeld in Nederland en de milieu-issues moet je volgens ons vooral wettelijk oplossen en niet met subsidies.’
Aan welke natuurdoelen denken jullie?
Baayen: ‘We denken aan subsidies voor onderhoud van houtwallen, poelen, natuurvriendelijke akkerranden en oevers van watergangen. Deze landschapselementen zijn een plek voor vogels, wilde planten en insecten en daarmee bevorder je de biodiversiteit die nu heel hard achteruit holt in Nederland.’
Van Doorn: ‘Houtwallen hebben een direct nut voor de biodiversiteit, maar je moet ook denken aan het verbeteren van de bodemgezondheid en het verminderen van de verdroging en vermesting. Nattere landbouw- en natuurgebieden met minder stikstof- en fosfaatvervuiling versterken de biodiversiteit.’
Jullie willen maatregelen ondersteunen die zowel klimaat, natuur als milieu verbeteren?
Van Doorn: ‘Dat klopt. We willen bloemrijke akkerranden ondersteunen, omdat die zowel goed zijn voor de biodiversiteit als voor de bodemkwaliteit in de vorm van CO2-vastlegging. Houtwallen leggen ook CO2 vast, dus ook goed voor het klimaat. Daarentegen moet je oppassen met zonnevelden op landbouwgrond; goed voor het klimaat, maar een ramp voor de biodiversiteit. En we zijn ook tegen massale subsidies voor vanggewassen, dat zijn gewassen die de boer na het hoofdgewas verbouwt om het mestoverschot uit de bodem te halen. Dat past een beetje in de milieudoelen, maar levert geen biodiversiteit op.’
Er is toch al geld voor agrarisch natuurbeheer?
Van Doorn: ‘Boeren kunnen nu al in collectief verband geld aanvragen voor natuurbeheer. Deze regeling blijft bestaan, is ook nuttig, maar is gericht op een beperkt aantal soorten – vooral weide- en akkervogels – in een beperkt landbouwgebied. Als de omgeving van deze gebieden ongunstig is voor deze soorten, los je het probleem niet op. Wij willen in heel Nederland de biodiversiteit en kringlooplandbouw versterken. Daarvoor is de eco-regeling ideaal, want elke boer kan daaraan meedoen.’
Wat willen jullie met het veenweidegebied?
Baayen: ‘Met de huidige lage grondwaterstanden stoot het veen teveel CO2 uit. Maar als je het peil verhoogt, is landbouw onrendabel en moet er geld bij. In het nieuwe GLB kun je de nadelige effecten voor de boeren volledig compenseren. Voor het klimaat een gouden kans. Punt is wel: die steun komt dan uit de pot van 700 miljoen voor algemene steun, je kunt die algemene inkomenssteun deels veranderen in een subsidie voor dit specifieke doel. Dit kan overigens pas na 2022.’
Hoe willen jullie de boeren vergoeden?
Baayen: ‘We willen een eco-regeling die open staat voor alle boeren. Er was een dogma bij ecologische subsidies: je mag alleen de extra kosten of gederfde inkomsten van de boeren vergoeden. Dat dogma laat de EU los voor landschapselementen als houtsingels en poelen die de boer geen opbrengst leveren. Wij stellen voor dat boeren daar een royale vergoeding voor krijgen. Daarmee wordt het landschap voor het eerst een deel van het verdienmodel van de boer.’
Hoe willen jullie zorgen voor meer insecten en vogels?
Van Doorn: ‘Het meest simpele antwoord is: meer bloemen. Het Nederlandse landschap wordt steeds eentoniger, met Engels raaigras, mais en aardappels. Dat kan diverser en bloemrijke akkerranden en kruidenrijk grasland helpt.’
Baayen: ‘De vraag is hoe je dat doet. Gaan boeren hun hele bedrijf extensiveren of een deel van het boerenland vrijmaken voor natuur en de rest van het bedrijf intensiveren met precisielandbouw? Dat kan allebei.’
Van Doorn: ‘Punt is wel dat we er niet komen met alleen natuurbeheer in natuurgebieden, ook op de landbouwpercelen moet wat gebeuren. We hebben nu een landbouwsysteem dat is gericht op maximale productie en daar is alles op gericht. We hopen op kringloopbedrijven met gras-klavermengsels die misschien minder produceren maar wel een gezonder agro-ecosysteem creëren, en akkerbouwers die met gewasdiversificatie en strokenteelt een goed inkomen halen.’
Willen jullie het stikstofprobleem hiermee ook oplossen?
Baayen: ‘Je kunt de eco-regeling ook gebruiken om de stikstofemissies van boeren te verlagen, om zo bij te dragen aan natuurherstel. Denk aan boeren rond Natura 2000-gebieden. We stellen voor om een verbinding te leggen tussen de ecoregeling en de Afrekenbare Stoffenbalans die de commissie-Remkes voorstelde. Dat houdt in: ga de stikstofemissies op boerenbedrijven meten en beloon de stikstofafname – de boer bepaalt zelf welke maatregelen hij wil nemen.’
Betekenen de subsidies extra regels?
Baayen: ‘We willen juist een simpel systeem dat weinig administratie vergt. Daarom pleiten we voor een puntensysteem. Boeren kunnen punten verzamelen met een houtwal, bloemenstrook, stikstofverlaging en ingreep ten behoeve van weidevogels. Die punten komen in een mandje en bij voldoende punten komen ze in aanmerking voor subsidie. De grote voordelen hiervan: de overheid hanteert een eenduidige rekensystematiek en de boeren krijgen de ruimte voor een eigen invulling. In andere landen zijn al dit soort puntensystemen voor natuur en in Nederland wordt ermee geëxperimenteerd in pilots van groepen boeren, met veelbelovende resultaten.’
Wie gaat dit controleren?
Van Doorn: ‘We hebben enkele robuuste indicatoren nodig die we goed kunnen meten en die de stand van de natuur goed uitdrukken. We denken aan een index van boerenlandvogels, zoals kieviten en veldleeuweriken. Maar die indicator dekt niet alles. Ik denk dat ook indicatoren voor insecten en landschapselementen goed zou zijn, naast indicatoren voor milieu en klimaat. We willen weten of het GLB-geld nuttig wordt besteed.’
Jullie willen een regionale invulling; waarom?
Baayen: ‘De opgaven verschillen per gebied. Op de hoge zandgronden heb je verdroging, in de kleigebieden veel minder, in het veengebied heb je een klimaatopgave. Daar komt bij: het natuurbeleid is gedecentraliseerd naar de provincies, dus daar zit de expertise en daar omheen zitten de boeren, de waterschappen en natuurorganisaties. Daar zit de kennis van het gebied en daar kun je met maatwerk de vergroening organiseren.’