In de afrondingsfase van mijn bachelor Economie en Beleid ben ik steeds meer in staat om een mening te vormen over alles wat ik in drie jaar heb geleerd. Ik zie de wereld inmiddels steeds vaker door de bril van een milieu-econoom, die duidelijk is opgeleid in Wageningen. In mijn optiek vertoont het onderwijs aan deze universiteit duidelijke parallellen met de theorie van ecologische modernisatie, waarin belangrijke rollen zijn weggelegd voor technologische ontwikkeling, ingrepen in de markt en een hogere mate van beleidsparticipatie.
Al vaker heb ik geschreven over de zogenaamde ‘duurzaamheidsreligie’, het geloof in duurzaamheid waartoe je tijdens je studententijd in Wageningen onbewust bekeerd wordt. De WUR-student raakt langzaamaan doordrongen van de noodzaak van duurzaamheid en verandert hier en daar zijn gedrag, bijvoorbeeld door geen of minder vlees te eten, minder plastic verpakkingen te gebruiken of niet meer te vliegen.
Het probleem met publieke goederen is dat op individueel niveau de stimulans ontbreekt om financieel bij te dragen
Vanuit de economie worden verschillende aspecten van het klimaatvraagstuk uitgelegd als het klassieke probleem van publieke goederen. Dat zijn goederen die iedereen tegelijk kan en mag ‘consumeren’, zoals lantarenpalen en dijken, maar ook lucht- en bodemkwaliteit. Het probleem met publieke goederen is dat op individueel niveau de stimulans ontbreekt om financieel bij te dragen aan de instandhouding ervan. Het is aantrekkelijker om niet bij te dragen en toch mee te profiteren. De beste gezamenlijke uitkomst komt echter tot stand als iedereen wél zijn steentje bijdraagt.
De economische theorie biedt gelukkig ook een oplossing voor zo’n probleem: het afsluiten van een contract waarin je simpelweg afspreekt dat iedereen bijdraagt. Als een dergelijk probleem zich voordoet voor twee partijen, is dat zo gedaan. Op nationaal niveau hebben we daarvoor een overheid, die door middel van het innen van belastingen en het doen van publieke uitgaven een soort megacontract tussen alle Nederlanders faciliteert.
Ik geloof dat we een immaterieel convenant tussen alle mensen ter wereld nodig hebben, niet een bundel papieren
Voor het klimaatprobleem geldt dat de schaal echter nog veel groter is dan die van één land. Pogingen om een expliciet ‘gigacontract’ te creëren, zoals door middel van een internationaal klimaatakkoord, slagen slechts deels. Daarom geloof ik dat wat we nodig hebben eerder een impliciet contract is, een immaterieel convenant tussen alle mensen ter wereld, dat eerder te vergelijken is met ongeschreven waarden dan met een bundel papieren.
De duurzaamheidsreligie is een perfect voorbeeld van een impliciet contract. Meer dan in technologie of (economische) beleidsinstrumenten geloof ik daarom in zo’n diepgelegen overeenkomst. Het is lastig om de mens te overtuigen van de noodzaak van verandering, maar als we eenmaal doordrongen zijn van de ernst van de situatie, kunnen we in korte tijd veel flexibiliteit opbrengen. Dat zagen we al aan het begin van de coronacrisis en op veel manieren is het klimaatvraagstuk niet anders.