Entomoloog Rob van Tol (Biointeractions and Plant Health) beleeft een jubeljaar. Zijn productie van artikelen is nog nooit zo hoog geweest. De teller dit jaar staat al op zeven; zes artikelen en een boekhoofdstuk. ‘En drie van die artikelen zijn zeker coronawerk’, zegt hij. Dat wil zeggen: werk waar hij onder normale omstandigheden niet aan toe zou zijn gekomen. Dan zou hij bezig zijn met het ontwikkelen van insectenvallen gebaseerd op licht. ‘Voor het schrijven van artikelen heb je focus nodig’, licht Van Tol toe. ‘Eén van de artikelen bijvoorbeeld gaat over werk dat ik in de periode 2008-2016 heb gedaan en is blijven liggen. Dat heb ik bij elkaar geveegd in één artikel. Dat betekent een berg leeswerk. Daar ben je wekenlang geconcentreerd mee bezig. Zo’n langere aaneengesloten periode is er normaal niet.’
Ieder nadeel…
Van Tol is niet de enige die door de coronacrisis plotseling veel tijd heeft om te schrijven. Dat blijkt uit een rondje langs de Wageningen hoofdredacteuren van wetenschappelijke journals. Bodembioloog Jan Willem van Groenigen (Geoderma) meldt een groei van 20-25 procent in het aantal ingediende artikelen. ‘Een deel van die groei komt door corona. Een ruwe schatting: de helft. De rest is de gewone groei die het blad doormaakt.’ Socioloog Robert Fletcher (Geoforum) telt een toename van 20 procent ten opzichte van vorig jaar. Voedingstechnoloog Vincenzo Fogliano (Journal of Functional Foods) heeft het zonder een exact cijfer te noemen over een ‘explosie’. ‘Deels gaat het om schuiven met tijd; die artikelen zouden toch worden geschreven. Maar er zijn zeker ook papers bij die zonder corona niet zouden zijn geschreven. Dat is dan een positief gevolg van de pandemie.’ Wageningen Academic Publishers meldt voor sommige tijdschriften 30 procent meer artikelen in de eerste vier maanden van dit jaar.
Maar niet iedereen komt thuis aan schrijven toe. Vrouwen schrijven thuis minder dan mannen, blijkt uit een artikel in The Lily, het online medium van en voor vrouwen van The Washington Post. Jan Willem van Groenigen las het stuk en kon het eigenlijk maar moeilijk geloven. En dus dook hij een weekeinde in de data van zijn Geoderma. Hij vergeleek 125 in april ingediende artikelen met 125 stukken die precies een jaar eerder werden ingediend. Van elk artikel stelde hij het geslacht vast van zowel de eerste als de corresponderende auteur. Een heidens karwei, want uit oogpunt van privacy wordt het geslacht van auteurs niet standaard bijgehouden. ‘En met name met Chinese namen is het lastig uitzoeken of het om een man of een vrouw gaat.’
Het aandeel vrouwelijke eerste auteurs is fors gedaald
Zwaar leunend op Google kwam Van Groenigen er uit. Het aandeel vrouwelijke auteurs bleek gedaald van 38 naar 32 procent. Het aandeel corresponderende auteurs daalde navenant. Dat zijn nog geen schokkende cijfers. Maar het wordt anders als je inzoomt. ‘Bijna de helft van onze artikelen komt uit China’, zegt Van Groenigen, ‘waar het hoogtepunt van de pandemie toen al voorbij was.’ De subgroep van Europese en Noord-Amerikaanse studies gaf een veel duidelijker beeld. ‘Het contrast werd veel groter. Het aandeel vrouwelijke eerste auteurs bleek nu van 48 naar 26 procent te zijn gedaald. En het aandeel vrouwelijke corresponderende auteurs daalde van 41 naar 17 procent.’
De andere Wageningse hoofdredacteuren kunnen dat beeld niet bevestigen. Voornamelijk omdat ze die data niet paraat hebben en het een heel karwei is om, net als Van Groenigen deed, het uit te gaan zoeken. Plantenfysioloog Henk Hilhorst (Seed Science Research) heeft wel cijfers, maar die laten geen significant gendereffect zien. Het aandeel vrouwelijke eerste auteurs daalde van 43 naar 38 procent tussen de laatste maanden van 2019 en de eerste van 2020. Volgens plantkundige Paul Struik (Potatoe Research) is het aantal ingediende manuscripten sinds de lockdown te klein om zicht te kunnen krijgen op genderverschuivingen.
Van Groenigen is voorzichtig met het duiden van de gevonden cijfers. Traditionele rolpatronen kunnen een oorzaak zijn van het gendereffect. ‘Maar ook leeftijd speelt een rol. Het maakt nogal wat uit of je thuiswerkt met kleine kinderen om je heen of niet. Ik heb specifiek naar de eerste auteurs gekeken, omdat die veelal promovendus en dus jong zijn.’ Van Groenigen weet waar hij het over heeft. Hij heeft zelf een vijf maanden oude dochter. ‘Mijn schoonmoeder heeft haar net opgehaald. Zij is onmisbaar, anders komt er van werken niks.’
Jonge vaders
Naast gender en leeftijd speelt ook de onderwijstaak volgens Van Groenigen een grote rol. ‘Onderwijs geven kost nu veel meer tijd dan anders. Opeens moet alles anders en dat moet je allemaal leren.’ Ook Esther Turnhout, milieudeskundige wijst daar op. ‘Onderwijs en de begeleiding van promovendi hebben prioriteit. Dat gaat ten koste van het onderzoek. Ik geloof wel dat er een gender- en leeftijdspatroon zit in de manier waarop corona de werkdag thuis beïnvloedt. Ik denk dat je veilig kunt stellen dat de huidige situatie de ongelijkheid eerder vergroot dan verkleint.’ Van Groenigen vindt dat bij de jaarlijkse beoordeling van mensen rekening moet worden gehouden met corona. ‘Er zijn mensen die door corona bovengemiddeld worden benadeeld. En daarbij moet je niet alleen naar gender kijken. Ook jonge vaders lijden extra onder corona. Maar dat zeg ik geheel belangeloos hoor’, lacht hij. ‘Je zou in de beoordeling voor tenure track bijvoorbeeld kunnen vragen hoe de crisis invloed heeft gehad op jouw werk.’