Het gevoel dat je totaal niet weet waar je mee bezig bent, terwijl collega’s moeiteloos door hun promotieonderzoek lijken te fietsen.
Veel promovendi voelen zich net als Frank Abagnale Jr. in de film Catch me if you can: ze zijn bang om ontdekt te worden als oplichter, om door de mand te vallen. Ze denken dat anderen hen te hoog inschatten en vinden zichzelf niet kundig genoeg. Toch hebben ze, in tegenstelling tot meesteroplichter Frank Abagnale Jr., wel de juiste opleiding en achtergrondkennis. Ook Wageningse promovendi kampen met het oplichterssyndroom. Resource vroeg 32 promovendi naar hun ervaringen. Negentien daarvan gaven aan het oplichterssyndroom te ervaren. Katrin Heidemeyer, derdejaars promovendus bij de leerstoelgroep Biochemie, is een van hen. Hoeveel ze ook van haar onderwerp weet, in haar ogen blijft die kennis basic en weten anderen altijd meer. ‘Ik heb het gevoel dat iedereen de gebreken in mijn werk ziet en meent dat ik niets weet.’
Curling-parenting
En ze is niet de enige. Elsbeth Kuneman werkt al meer dan twintig jaar bij Wageningen University & Research als bedrijfsmaatschappelijk werker en ziet dat het oplichterssyndroom nu vaker voorkomt dan twintig jaar geleden. Volgens Kuneman is het deels een generatieprobleem dat millennials treft, waar de huidige lichting promovendi onder vallen. Ze noemt de kenmerkende opvoeding van deze generatie, curling-parenting, als een van de mogelijke oorzaken. De ouders poetsen de problemen en oneffenheden op het pad van hun kinderen weg, waardoor die niet leerden omgaan met falen en teleurstellingen. ‘Millennials zijn bovendien groot geworden met slogans als Succes is een keuze en Als je maar hard genoeg werkt, kom je er wel’, zegt Kuneman. Wanneer ze dan geen succes behalen, leggen ze de schuld bij zichzelf en kan zelftwijfel ontstaan.
Het oplichterssyndroom komt in veel beroepen voor, maar de omgeving waarin promovendi zich bevinden, kan het oplichterssyndroom sterker aanwakkeren. Tjitske Geertsema promoveerde in december 2019 bij de leerstoelgroep Hydrologie. Tijdens haar master behoorde ze tot de betere studenten: ‘Er waren studenten om me heen die minder kundig waren dan ikzelf. Ik dacht: als zij het kunnen, kan ik het ook.’ Maar dat veranderde toen ze aan haar promotieonderzoek begon. ‘Ineens was ik omringd door mensen die stuk voor stuk ontzettend capabel zijn. Wanneer mijn begeleiders heftige discussies voerden, hield ik me op de achtergrond. Ik dacht: zij weten vast zoveel meer dan ik’. Dat klinkt maatschappelijk werker Kuneman bekend in de oren. ‘Als je gewend bent de uitblinker van de klas te zijn, kan een nieuwe omgeving met mensen die – in jouw beleving – intelligenter of ervarener zijn dan jij zelftwijfel oproepen’.
Mislukt
Ook het feit dat een promotieonderzoek voor veel mensen hun eerste baan is, speelt een rol bij de frequentie van het probleem. ‘Promovendi concentreren zich te veel op de inhoudelijke resultaten en te weinig op het ontwikkel- en leertraject’, zegt Kuneman. Dat herkent promovendus Heidemeyer maar al te goed. Drie jaar geleden mislukten de eerste experimenten van haar onderzoek, tegen haar verwachtingen in. ‘Voor mij betekenden die negatieve resultaten dat ik slecht was in mijn werk’, vertelt Heidemeyer. Ze was daar zo van overtuigd dat ze verwachtte ontslagen te worden na haar proefperiode.
De frequentie van het oplichterssyndroom bij promovendi heeft misschien nog een andere reden: het is een onderdeel van hun training. Veel promovendi beginnen een promotieonderzoek vanuit interesse voor een bepaald veld, maar ook omdat ze tijdens de studie goed waren in dat vakgebied. In die situatie levert een docent het studiemateriaal aan en wanneer je die kennis beheerst, kun je een goed cijfer scoren voor het examen. Dat is anders in het onderzoek. Daar vertelt niemand je wát je moet leren en niemand weet het antwoord op de onderzoeksvragen.
Voor mij betekenden negatieve resultaten dat ik slecht was in mijn werk
Het is aan de promovendus om dat uit te zoeken. Een promotieonderzoek confronteert je dus met wat je niet weet en juist daardoor gaan sommigen twijfelen aan hun kundigheid. Het oplichterssyndroom moet niet verward worden met faalangst. ‘Een bepaalde situatie die iemand moeilijk vindt, zoals een toets, roept faalangst op’, legt Kuneman uit. Dat is dus direct gerelateerd aan een gebeurtenis. ‘Bij het oplichterssyndroom is dat niet het geval. Het is een staat van zijn.’
Het belang van twijfel
Het oplichterssyndroom kan verschillende gevolgen hebben. Promovendus Geertsema maakte langere dagen om zichzelf te bewijzen, maar ervoer daardoor ook stress. Ook dacht ze te kritisch na over haar resultaten, waardoor ze ging twijfelen aan die resultaten en aan haar eigen kundigheid. Langdurig de schijn ophouden, kost veel energie en dat gaat ten kosten van jezelf, weet maatschappelijk werker Kuneman. Naast stress en werkdruk kan het ophouden van de schijn ook leiden tot verminderde zin in sociale activiteiten en slaapproblemen. Door te weinig slaap kan het concentratieniveau zakken, waardoor het functioneren op werk af- en zelftwijfel toeneemt. Kortom: een vicieuze cirkel waar je niet makkelijk uitkomt.
Toch hoeft het oplichterssyndroom niet alleen maar negatief te zijn. Simon Bush, hoogleraar Milieubeleid probeert het oplichterssyndroom naar zijn eigen hand te zetten en het beste eruit te halen (zie kader). Hoogleraar Martin Schwartz benadrukte zelfs het belang van zelftwijfel en ‘domheid’ in de wetenschap. In het Journal of Cell Science schreef hij: ‘Hoe comfortabeler we worden met onze domheid, hoe dieper we het onbekende kunnen induiken en hoe groter de kans dat we bijzondere ontdekkingen zullen doen’.
Praten
Praten zou wel eens een oplossing kunnen zijn. ‘Op dat moment materialiseer je het probleem en kun je niet meer doen alsof het niet bestaat’, legt Kuneman uit. Heidemeyer besprak haar twijfels met haar collega’s, partner, vrienden en begeleider. ‘Voor mij was het gesprek met collega’s vooral erg waardevol’, zegt ze. ‘Zij ervaren dezelfde moeilijkheden en kunnen zich goed inleven.’ Kuneman benadrukt dat er niet één juiste persoon is om het gesprek mee aan te gaan: ‘Dat kan een (bedrijfs)maatschappelijk werker zijn, maar dat hoeft niet. Je moet dit met iemand bespreken bij wie je kwetsbaar durft te zijn.’
In tegenstelling tot Heidemeyer, besprak Geertsema haar oplichterssyndroom niet eerder met iemand. Toch heeft ze er nu, bij haar nieuwe baan als onderzoeker en adviseur bij Deltares, minder last van. Een groot verschil is dat ze in haar huidige baan in een team werkt. ‘Zodra ik in teamverband werk en er overleg plaatsvindt, ben ik minder onzeker’, zegt Geertsema. Het oplichterssyndroom kan dus ook vanzelf wegebben wanneer je meer ervaring opdoet, of wanneer je in een nieuwe werkomgeving terechtkomt.
#ImposteratWURk
Kan WUR meer doen? Tegenwoordig voelt Heidemeyer zich minder een oplichter, omdat ze merkte dat veel van haar collega’s met hetzelfde oplichterssyndroom worstelden. ‘Daarom zou een cursus of lezing over het oplichterssyndroom verplicht moeten zijn voor iedere beginnende promovendus’, vindt Heidemeyer. ‘Dat zouden de onderzoeksscholen bijvoorbeeld kunnen integreren in de introductiedag.’ Maatschappelijk werker Kuneman zou graag zien dat er naast de standaard R&O gesprekken meer aandacht komt voor de ontwikkeling van de promovendi, los van de inhoudelijke zaken zoals planning en resultaten. ‘Als promovendus en begeleider echt een goed gesprek voeren over hoe het op emotioneel vlak gaat, kun je veel problemen, waaronder het oplichterssyndroom, wegvangen’, aldus Kuneman.
Het gevoel minder slim of capabel te zijn dan de anderen om je heen komt dus bij de veel promovendi voor. Wellicht zal meer openheid over het oplichterssyndroom op de werkvloer, of via social media in tijden van corona (#ImposteratWURk), ervoor zorgen dat er over een aantal jaar minder promovendi zich voelen zoals Frank Abagnale Jr. en steeds meer promovendi vol vertrouwen de aula instappen om hun proefschrift te verdedigen.
Twee hoogleraren vertellen over hun eigen weg naar succes
Simon Bush is hoogleraar en leerstoelhouder van de leerstoelgroep Milieubeleid. Zelfs hij ervaart het oplichterssyndroom en denkt soms: ‘Wie ben ik om hier iets over te zeggen of beslissen?’
‘Ik ervoer het oplichterssyndroom vrij regelmatig in mijn carrière en zelfs nu komt het nog wel eens terug. Het is een natuurlijke reactie wanneer ik voor nieuwe uitdagingen sta. Daarom zie ik het oplichterssyndroom ook niet als iets negatiefs. Ik denk dat het heel gezond is om regelmatig te reflecteren op je werk en de situatie waarin je je bevindt, juist als je verder wilt groeien. In mijn ogen is zelftwijfel een normaal onderdeel van het beroepsleven. Besef dat je niet de enige bent die zich zo voelt: een groot deel van de mensen om je heen bevinden zich in dezelfde situatie. Dat maak ik ook duidelijk aan mijn promovendi. Ik leg ze uit dat een promotieonderzoek een oefening is in zelftwijfel en dat we ze trainen om met dit soort onzekerheid om te gaan en die te omarmen.’
John van der Oost is persoonlijk hoogleraar Microbiologie. Hij is een van de grondleggers van de CRISPR-Cas-techniek, waarvoor hij in 2018 de Spinoza-prijs won.
‘Dit is de eerste keer dat ik van het oplichterssyndroom hoor. Als ik terugkijk naar mijn eigen promotieonderzoek en carrière kan ik alleen maar tevreden zijn. Heb ik dan nooit aan mezelf getwijfeld? Natuurlijk wel. Mijn loopbaan was een lange, kronkelige weg, met pieken en dalen. Wanneer een experiment weer eens mislukte, probeerde ik daar niet te lang over in te zitten, maar ging op zoek naar een oplossing. Wat mij hier heeft gebracht was een combinatie van nieuwsgierigheid, wilskracht, samenwerking, doorzettingsvermogen, mijn hart volgen, soms een goed idee, en een heleboel geluk. En niet te vergeten heel veel lol. Ik zeg vaak tegen mijn AIO’s dat je als promovendus de mentaliteit van een ijsbreker moet hebben: blijf proberen een doorbraak te forceren, maar als het ijs op een bepaalde plek te dik is, moet je op zoek naar een plek waar het wel lukt. Moraal van het verhaal: ook zonder cum laude kun je een Spinoza-prijs winnen.’