Het boerenprotest in Den Haag vloeit voort uit langdurig falend overheidsbeleid. Marktwerking is een doel op zich geworden en crises worden beslecht met ad-hocbeslissingen, stelt bestuurskundige Jeroen Candel. ‘Er is gebrek aan visie op waar het heen moet.’
Jeroen Candel, universitair docent bij de leerstoelgroep Bestuurskunde, stuurt regelmatig kritische berichten de wereld in over het landbouw- en voedingsbeleid. Op het online voedingsplatform Foodlog verscheen op 1 oktober, de dag van het grootschalige boerenprotest in Den Haag, een interview waarin hij de crisis in de Nederlandse landbouw een ‘klassiek geval van overheidsfalen’ noemt. Sindsdien weten de media hem te vinden. Resource sprak met hem.
Wat bedoel je als je zegt dat de landbouwcrisis een klassiek geval van overheidsfalen is?
‘Het overheidsoptreden kenmerkt zich al een paar decennia door een gebrek aan visie op waar het heen moet met de landbouw. We zien dat het huidige landbouwsysteem in Nederland op verschillende punten knelt. Er zijn problemen met stikstof, de bijdrage aan de klimaatverandering, zoönosen, voedselveiligheid, enzovoort. Dat weten we al heel lang. Toch ontbreekt het aan een antwoord op de vraag hoe het verder moet met de landbouw en het voedselsysteem in bredere zin. Er wordt continu op incidenten en crises gereageerd. Dat leidt ertoe dat boeren steeds weer worden geconfronteerd met plotselinge en drastische maatregelen, zonder een verhaal daarbij over waar het naartoe moet.’
Hoe komt dat?
‘De overheid is sinds de jaren tachtig, negentig in sterke mate teruggetreden en heeft het primaat voor sturing bij de markt gelegd. Marktwerking is in de landbouw een doel op zich geworden. Het Europese landbouwbeleid is geliberaliseerd. Boeren moeten voor de wereldmarkt produceren, met als gevolg dat het alleen nog maar om de kostprijs gaat. Ik noem dat doorgeslagen neo-liberalisme.’
Jij pleit voor een nieuw verhaal voor de landbouw. Is kringlooplandbouw niet dat nieuwe verhaal?
‘Kringlooplandbouw is op dit moment niet meer dan een buzzword. Het staat al twee jaar in het coalitieakkoord, maar wat bedoelt de politiek ermee? Wat is het model waar we naartoe willen? Wat voor type bedrijf past daarbij? Hoe kun je daarop sturen? Hoe verhoudt het zich tot het Europese landbouwbeleid? Het hele plaatje moet nog worden ingekleurd. Daar komt bij dat het politieke debat op dit moment heel erg plat is. Je bent voor of tegen de boer. De natuur wordt tegenover de belangen van de boer gesteld. Natuur tegenover economie. Dat is zo simplistisch, zo polariserend. Terwijl er juist behoefte is aan een meer verbindend discours. Er is een toekomstperspectief nodig waarin landbouw en natuur samengaan.’
Het kabinet wil boerenbedrijven bij natuurgebieden uitkopen en de bouw van emissiearme stallen subsidiëren.
‘Als het daarbij blijft, is het weer een typisch voorbeeld van reactief beleid, van pleisters plakken. Het is niet het antwoord op de vraag waar het naartoe moet met de landbouw. De vraag is wat het kabinet verder gaat doen. Minister Schouten riep de boeren op het Malieveld toe dat ze geen halvering van de veestapel wil. Maar wat dan wel?’
Wat is de rol van WUR bij het maken van dat nieuwe verhaal?
‘Beleid ontwikkelen is primair een taak van de politiek. Maar als universiteit kunnen we daarbij helpen. Het denken over kringlooplandbouw in Wageningen biedt de politiek munitie om de ideeën verder te ontwikkelen. Daarom is het ook zo belangrijk dat we in Wageningen dit debat koesteren en aanwakkeren. Wat betekent kringlooplandbouw nou, is het haalbaar en hoe kijken we daar vanuit verschillende disciplines tegenaan? Dat gesprek moeten we met elkaar aangaan. En dat mag best schuren.’
Dus geen One-Wageningen-visie op kringlooplandbouw?
‘Dat vooral niet. Wageningen heeft er een handje van om visievorming te centraliseren. Maar het primaat moet juist bij de wetenschappers liggen. Laat die het debat voeren. Bestuurders moeten dat faciliteren en stimuleren. We moeten accepteren dat er misschien geen silver bullet solution uitkomt, maar conflicterende adviezen en aanbevelingen. Dat is juist de meerwaarde van het wetenschappelijke debat.’
En wat kan jouw vakgebied, de bestuurskunde, bijdragen?
‘Mijn vakgebied kan op drie vlakken bijdragen. Wij kunnen de politieke controverses en gevoeligheden duiden. Waarom ligt dit zo gevoelig? Waar komt die polarisatie vandaan en wat zou je kunnen doen om het te doorbreken? In de tweede plaats kunnen we beleidsopties bieden. Wat voor interventies kun je plegen en wat kunnen daar de gevolgen van zijn? Ten slotte is er het sturingsvraagstuk. Wie doet wat? Wat is de rol van de overheid, de markt en de samenleving?’
Ben je optimistisch dat er ingrijpende keuzes worden gemaakt?
‘Ik geloof dat we op een keerpunt staan. Het is uniek dat de landbouw zo hoog op de politieke agenda staat. De stikstofcrisis is wat we in de bestuurskundige theorie een focussing event noemen, een gebeurtenis waardoor er ineens heel veel aandacht voor een onderwerp komt. Dat zijn vaak de momenten waarop je grootschalige veranderingen door kunt voeren. Dit is een hele spannende tijd. Er is een gevoel van crisis en de politiek ontkomt niet aan het maken van harde keuzes. Die keuzes zijn alleen mogelijk als je een visie ontwikkelt op wat je wilt met de landbouw. De stikstofcrisis creëert een policy window, een momentum waarop dit mogelijk is. Tegelijkertijd ben ik ook bang dat er een creatieve oplossing wordt gevonden voor het stikstofprobleem, waardoor het toch blijft bij pleisters plakken. En dat is niet genoeg. De uitdagingen in de landbouw zijn te groot voor reactief beleid.’