Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) presenteerde vorige week zijn analyse van het Klimaatakkoord. WUR-onderzoeker Theun Vellinga publiceerde ongeveer tegelijkertijd een onderzoek naar mogelijke uitstootreductie in de landbouw. Oene Oenema, hoogleraar Duurzaam Bodemgebruik en reviewer van het PBL-rapport, zet de twee studies in perspectief.
Hangen de twee studies samen?
‘Ja. Vellinga heeft uitgerekend wat de landbouw kan doen tot 2050 om de emissie van de broeikasgassen methaan, lachgas en CO2 terug te dringen. Het PBL heeft beoordeeld welke uitstootreductie er tot 2030 in alle realiteit te behalen is met de voorgestelde maatregelen in het Klimaatakkoord. En daar zit een groot verschil tussen. Vellinga geeft aan dat we theoretisch een heel grote reductie kunnen halen in de landbouw tot 2050. Het PBL verwacht dat de afname van de uitstoot tot 2030 gering zal zijn, omdat er onvoldoende prikkels zijn.’
Hoe komt dat?
‘De oorzaak is dat de landbouw in de afgelopen 20 jaar door efficiëntiemaatregelen en het mestbeleid al een emissiereductie heeft gerealiseerd van zo’n 30 procent. Om verdere afname te realiseren, zijn andere maatregelen nodig en die kosten geld. De partijen die aan de zogeheten klimaattafels hebben meegeschreven aan het Klimaatakkoord hebben ingezet op financiële prikkels: subsidies, stimuleringsmaatregelen, fondsen. Het is volgens het PBL echter de vraag of er voldoende fondsen zijn en of de boeren die fondsen aantrekkelijk genoeg vinden. Zo is een van de voorgestelde maatregelen dat boeren meer organische stof – en dus CO2 – gaan opslaan in de bodem. Het PBL kent geen emissiereductie toe aan dit voornemen, omdat er nog geen financiële prikkel is om dit te laten gebeuren. Boeren moeten het bouwplan aanpassen om meer organische stof vast te leggen. Dat doen ze alleen als het loont.’
De belangrijkste maatregel, stelt het PBL, is het terugdringen van de methaanemissie. Wat is daarvoor nodig?
‘Het gaat om de methaanproductie door koeien en mestopslagen. Koeien kunnen minder methaan produceren via fokkerij – er is genetische variatie in de hoeveelheid methaan die ze produceren – en door aanpassing van het voer. Met een combinatie van die twee kun je de methaanproductie wellicht halveren, maar dat kost tijd. Bij de mest is mestscheiding tussen poep en plas van de koeien in de stal de belangrijkste maatregel, maar daarvoor moet je de stal aanpassen. Dit is alleen lonend bij nieuwe stallen, dus tot 2030 levert deze maatregel weinig op. Een andere optie is om drijfmest meteen op de boerderij in een methaanvergister te gooien. Dat kan meteen, maar kost de boer geld, want mestvergisting op de boerderij is niet rendabel bij de huidige energieprijzen. Daarvoor heb je dus subsidies nodig. De derde optie is methaanoxidatie. Je leidt het gas uit de mestopslag door een oxidator die het methaan omzet in CO2. Technisch kan het al, maar de oxidator is nog niet praktijkrijp.’
Kan de landbouw ook de CO2-uitstoot verminderen door de veenweiden onder water te zetten?
‘Nu worden de veenweidegebieden ontwaterd voor de landbouw, waardoor het veen oxideert en CO2 de lucht in gaat. Dat kun je verminderen door minder diep te ontwateren, maar dat betekent dat op die plekken alleen nog extensieve landbouw mogelijk is. Ook hier is de vraag: wat is het verdienmodel van de boer dan? De klimaattafels zetten nauwelijks in op deze maatregel. Het PBL gaat ervan uit dat 25.000 hectare veenweiden een hogere waterstand krijgen; dat is zo’n 10 procent van alle veenweidegrond in Nederland.’
Is aanplanten van bos een effectiever maatregel?
‘Je legt de meeste koolstof vast in een bos, daarna in grasland en daarna in bouwland. Verschuivingen van bouwland naar grasland en bos helpen dus. Het is daarom gunstig als boeren fruitbomen, walnoten en houtwallen gaan aanleggen. Maar opnieuw is dan de vraag: hoe haal je daar als boer inkomen uit?’
Resumerend?
‘Om de klimaatdoelstelling te halen, is meer van hetzelfde niet meer genoeg. De landbouw moet nu grotere omslagen maken. Boeren zullen daarvoor hun bouwplan en/of bedrijfsstructuur moeten aanpassen in bepaalde gebieden. En dan moet er een verdienmodel zijn.’