Wanneer ontdekte jij dat het hoge antibioticagebruik in de Nederlandse veehouderij een probleem was voor de volksgezondheid?
‘Dat was in maart 1990, tijdens een bijeenkomst van de Veterinaire Hoofdinspectie van het ministerie van Volksgezondheid, de voorloper van de NVWA. Daar presenteerde de Leidse microbioloog Hubert Endtz een onderzoek dat een relatie legde tussen het gebruik van het antibioticum enrofloxacine in de pluimveehouderij en de toenemende antibioticaresistentie in Campylobacter-bacteriën bij de mens en de kip. Over dat antibioticum ontstond een wereldwijde discussie: moeten we het verbieden in de veehouderij?
De tweede eyeopener voor mij was een Deens rapport uit 1995, dat een verband legde tussen groeibevorderaars in de veehouderij en VRE’s, darmbacteriën die resistent zijn tegen het voor de mens onmisbare antibioticum vancomycine. Die VRE’s kwamen in veel landbouwhuisdieren voor. De Nederlandse veehouderij gebruikte in die jaren 300 duizend kilo antibiotica per jaar als groeibevorderaar, dat werd standaard aan het voer of drinkwater toegevoegd. Dat kon niet langer. In 1998 maakte ik deel uit van een commissie van de Gezondheidsraad. We hebben geadviseerd om het gebruik van groeibevorderaars te verbieden. In 1999 ging dat verbod in.’
Hielp dat verbod?
‘Niet echt. In 1999 gebruikte de veehouderij 300 ton groeibevorderaars plus 300 ton antibiotica op recept per jaar. In 2007 gebruikte de veehouderij geen groeibevorderaars meer, maar 600 ton antibiotica op recept per jaar. Het gebruik verschoof. We hadden een antibioticumbeleid, maar we voerden het niet uit. In de praktijk was de economie belangrijker dan de volksgezondheid. Het was voordeliger voor veehouders om ziekten te bestrijden met antibiotica dan om ziekten te voorkomen met beter voer en drinkwater, betere stallen, betere ketens en beter management. De voorman van de varkenshouderij, Wyno Zwanenburg, zei in die tijd: de economie regeert, ik wil goedkope antibiotica kunnen kopen, desnoods in het buitenland.’
Toch kwam er een omslag.
‘Ja. We vonden steeds meer antibioticaresistente bacteriën. MRSA en ESBL werden bekende afkortingen van ziekenhuisbacteriën die niet meer met gangbare antibiotica te bestrijden waren. Ziekenhuizen gingen patiënten checken op MRSA, boeren moesten naar een apart loket. Maar het belangrijkste was de uitbraak van Q-koorts in de geitenhouderij rond 2008, die mensenlevens kostte. Vanaf toen stond de volksgezondheid voorop, boven de economie. Landbouwminister Gerda Verburg stelde een taskforce in, waarvan ik adviseur was. Per diersector werd een convenant opgesteld, gericht op verantwoord gebruik van antibiotica in de veehouderij. Niemand durfde nog getallen te noemen met hoeveel procent het gebruik moest afnemen. Dat veranderde in 2010, toen het ANP meldde: “Mevrouw overleden van kip met ESBL’s”. Het kwam op het tv-journaal en bij Nova, er kwamen Kamervragen. Achteraf bleek dit ANP-verhaal niet te kloppen, maar dit leidde tot concrete reductiedoelstellingen: 20 procent reductie in 2011 ten opzichte van 2009, 50 procent reductie in 2013.’
Doelstellingen zijn nog geen reductie. Hoe is dat gelukt?
‘De oprichting in 2010 van de SDa, de Autoriteit Diergeneesmiddelen, is heel belangrijk geweest. SDa ging als onafhankelijk instituut het antibioticagebruik van de veehouders analyseren en formuleerde streefwaarden. Ik werd voorzitter van de expertgroep van SDa. Daarvoor hadden we alleen de verkoopcijfers van antibiotica, nu kregen we de gebruikscijfers per bedrijf. Daarmee kon iedere veehouder zijn gebruik afzetten tegen de rest. Je had namelijk bedrijven met een heel hoog en een heel laag antibioticagebruik. De registratie leidde tot bewustwording bij de boeren, ze gingen met veeartsen en voerleveranciers aan het werk om het gebruik terug te dringen. In drie jaar tijd wisten ze een geweldige reductie te realiseren. Door de bottom-upaanpak werd de uitvoering een succes.’
De rol van de dierenartsen was ook belangrijk, want die schreven de antibiotica toch voor?
‘De dierenartsen verkochten de antibiotica en verdienden eraan. De overheid heeft bureau Berenschot laten onderzoeken: moet het apotheekrecht van de dierenartsen verdwijnen? De conclusie was toen: nee, niet de dierenartsen, maar de veehouders zijn het meest bepalend. Toch hebben ook de dierenartsen een omslag gemaakt. De toenmalige voorzitter van de vereniging van dierenartsen KNMvD, Ludo Hellebrekers, ging in 2007 lezingen houden voor dierenartsen in het land. Hij legde uit dat er een omslag nodig was naar een gezondheidsbeleid. Hij heeft een belangrijke rol gespeeld in de bewustwording.’
De veehouderij is niet meer gebaseerd op systematisch gebruik van antibiotica
Wie zijn nog meer bepalend geweest bij deze omslag?
‘Christianne Bruschke, de Chief Veterinary Officer van het ministerie van LNV. Vanuit de overheid was zij de belangrijkste persoon, omdat ze jarenlang dit dossier beheerde en beheerste. Jos Werner, de voorzitter van de SDa, heeft ook veel betekend. Als CDA-senator kende hij het politieke spel in Den Haag. En ten slotte Toon van Hoof, voorzitter van landbouworganisatie ZLTO. Een man met veel bestuurlijke ervaring die begreep dat het moest gebeuren.’
En laten we Dik Mevius niet vergeten.
‘Ik zat als onafhankelijk adviseur in alle commissies, zowel de inhoudelijke commissies die de ontwikkeling van antibioticagebruik en -resistenties analyseerden, als de bestuurlijke commissies die adviezen gaven over het te voeren beleid. De spin in het web? Ja, dat zou je kunnen zeggen.’
Is er volgens jou sprake van een duurzame omslag in het antibioticagebruik?
‘Ja. De veehouderij is niet meer gebaseerd op systematisch gebruik van antibiotica, maar doet steeds meer aan gezondheidsmanagement. Veehouders kijken nu naar de kwaliteit van het voer, de stal en het drinkwater en ze voeren hygiënemaatregelen door. Het antibioticagebruik in de veehouderij is met 64 procent gedaald en de antibioticaresistentie bij de dieren daalt ook. Ik kijk met veel genoegen terug op mijn werk hier in Lelystad.’