Sinds de jaren tachtig is het visbestand in de Waddenzee sterk achteruitgegaan. Ecoloog Geert Aarts van Wageningen Marine Research ziet echter geen direct verband met de opkomst van de gewone zeehond (Phoca vitulina). ‘De achteruitgang van het visbestand begon in een tijd dat de zeehondenpopulatie nog heel klein was. Wel kan de predatie door zeehonden ervoor zorgen dat de totale hoeveelheid vis laag blijft.’
De onderzoekers bekeken visresten in de poep en duikdata van gezenderde zeehonden. Ze combineerden deze data met gegevens over de hoeveelheid vis in de Waddenzee en kustzone. Op basis van deze gegevens schatten ze dat zeehonden zo’n 43 procent van de vis die in het najaar in de Waddenzee aanwezig zijn, kunnen opeten. Voor de aangrenzende ondiepe kustzone loopt dat op tot 60 procent. De studie richtte zich alleen op door zeehonden veel gegeten soorten, zoals platvis, kabeljauw en wijting.
Het lijkt erop dat de zeehonden geen direct effect hebben op grotere vissen verderop in de Noordzee. Zo is het bestand van bijvoorbeeld schol verder uit de kust gelijk gebleven of zelfs toegenomen. Dit komt waarschijnlijk doordat de zeehond vooral foerageert in de buurt van de kust, waar vooral jonge vissen leven. Aarts: ‘Eén theorie is dat zeehonden de jonge vissen uitdunnen, waardoor er meer voedsel overblijft voor de overige vissen, die daardoor beter zouden kunnen groeien en overleven.’
Aarts plaatst wel een paar kanttekeningen. Zo hebben de onderzoekers bijna geen gegevens verzameld in de winter. ‘Het kan zijn dat zeehonden dan meer op andere vissoorten jagen, zoals haring.’ Verder hebben de onderzoekers aangenomen dat de zeehonden alle duiktijd besteden aan foerageren. Terwijl ze ook naar de bodem duiken om van de ene naar de andere plek te zwemmen. Dit alles kan leiden tot een overschatting van de hoeveelheid geconsumeerde vis.