Het is niet dat ik buitensporig veel drink, ik drink vooral te vaak. Soms elke avond wel. Vorige maand besloot ik dat ik beter een tijdje kon stoppen. Ik had verwacht dat het moeilijk zou zijn. Dat je dan anderen met een heerlijk speciaalbiertje ziet zitten en dat vervolgens de jaloezie toeslaat.
Ik weet nu: dat is inderdaad moeilijk, maar het is niks vergeleken met de sociale druk.
De eerste week bezweek ik al. Ik ging op bezoek bij Marta in Berlijn. Marta: ‘Hoe kun je naar Berlijn gaan zonder te drinken?’ Ik: ‘Ja, daar zit wat in.’ Hoezo, daar zit wat in? Hoe dan ook, ik dronk dus wel. Inclusief Berliner Luft. Voor de onwetende: dat is dus helemaal niet lekker, Mexicana ook niet trouwens.
De tweede week hield ik wel stand, maar leuk was het niet. ‘Jij drinkt niet? Wat ongezellig!’ ‘Hoezo? Zijn wij niet leuk genoeg dan?’ ‘Wat erg! Is er iets met je gezondheid?’
Volgens een bevriende postdoc mag ik dan nog van geluk spreken dat ik geen vrouw ben. ‘Als ik één keer niet drink, denkt iedereen dat ik zwanger ben.’
Om vragen te voorkomen, houd ik me nu preventief verscholen op feestjes. Mocht de vraag toch weer komen – en dat is nog steeds vaak – dan lukt het me niet langer om mijn irritatie te bedwingen.
Ik begrijp nu precies waarom mensen die niet drinken altijd zo ongezellig zijn.
Stijn van Gils (29) doet promotieonderzoek naar ecosysteemdiensten in de landbouw. Maandelijks beschrijft hij zijn worsteling met het systeem wetenschap.