‘Brussels made me do it’, was de titel van Princen’s betoog. Het ligt altijd aan de Europese Unie, doen Nederlandse politici en media ons vaak geloven. Zo heeft de Europese Unie Nederland een netwerk van natuurgebieden opgedrongen, Natura 2000, waar geen regionale ontwikkeling meer mogelijk is, wil het verhaal. In werkelijkheid ligt het veel subtieler, zegt Princen, gespecialiseerd in EU policy making and governance.
Het Natura 2000 netwerk komt voort uit de Vogel- en Habitat Richtlijn van de EU, die door de Europese lidstaten werd vertaald in nationale wetgeving. Ook het aanwijzen van natuurgebieden gebeurde door de nationale overheden, die hun plannen vervolgens aanboden aan de Europese Commissie. Die commissie beoordeelde de voorstellen aan de hand van lijsten van natuurgebieden die door natuurgroeperingen uit de lidstaten waren aangeleverd. De totstandkoming van Natura 2000 was een voortdurende wisselwerking tussen beleidsmakers en pressiegroepen uit Brussel en Den Haag.
Ook was het niet Brussel die voorschreef welke soorten we wilden beschermen in de Natura 2000-gebieden, maar de Nederlandse regering, na een nationaal debat over natuurwaarden, vertelt Princen. Uiteraard moest die Nederlandse besluitvorming dan weer passen in het EU-kader, maar het feit dat er grote verschillen zijn tussen het natuurbeleid en –beheer in de verschillende lidstaten maakt duidelijk dat het geen dictaat van Brussel was, hoe graag politici en teleurgestelde ondernemers dit ook willen doen geloven.
Het is belangrijk om te weten hoe het beleidsspel in de Europese Unie wordt gespeeld, vindt Princen. Hij constateert dat er geen onderscheid was tegen ‘hen’ in Brussel en ‘ons’ in Nederland, maar dat dezelfde mensen en groeperingen hun invloed aanwendden in zowel Den Haag als Brussel. Wel is het zinnig daarbij onderscheid te maken tussen de verschillende lobbygroeperingen, zoals de biodiversiteits-aanhangers en de gebiedsontwikkelaars, die beide de uitkomst van het natuurbeheer willen beïnvloeden. Dat waren vaker internationale dan nationale coalities, constateert de hoogleraar.
Lobbyisten die snappen hoe de beleidsvorming bij de EU in zijn werk gaat en weten dat je zowel op nationaal als Europees niveau je standpunten moet pluggen, hebben invloed. Politici die aangeven dat ‘het moet van Brussel’, snappen niet aan welke knoppen je moet draaien en bewijzen hun kiezers geen dienst. Al moet Princen ook toegeven dat er op deze wijze nooit duidelijk is welk regering of parlement verantwoordelijk is voor beleid en ‘de antwoorden hebben’. Voor dat democratisch tekort van de EU heeft de hoogleraar nog geen oplossing.
Het seminar van Princen in de lunchpauze op 31 maart was georganiseerd door de leerstoelgroep Public Administration and Policy in Wageningen.