Een klein deel, zo’n tien procent, van de Nederlandse paling leeft namelijk in sterk vervuilde rivierdelen en bevat daarom veel dioxines en andere hardnekkige vervuiling. Tot het vangstverbod in 2011 (voor de vervuilde locaties) werd de vis gewoon gegeten, vooral natuurlijk door de vissers zelf. Onderzoeker Myrthe van den Dungen is daarom op zoek naar zo’n honderd palingvissers, tussen de veertig en de zeventig jaar oud, die de afgelopen decennia minimaal één keer per maand paling aten.
In het voorjaar zullen die een kort onderzoek ondergaan, waarbij onder meer bloed wordt afgenomen. Van den Dungen bekijkt dan of de stoffen die met de paling het lichaam binnen zijn gekomen daadwerkelijk in het bloed zijn beland. De stoffen die ze hierbij bekijkt zijn stoffen die bij gebruik in het verleden voor veel vervuiling hebben gezorgd, zoals PCB’s en dioxines.
Er is nog veel onbekend over de uitwerking van deze groep stoffen. Zo liet proefdieronderzoek zien dat de effecten overdraagbaar kunnen zijn op het nageslacht. Wetenschappers denken dat deze stoffen werken via de zogeheten epigenetica. De chemische verandering vindt dan niet plaats in het erfelijk materiaal zelf, maar in de wijze van ‘inpakken’. Hierdoor worden sommige genen meer of minder actief.