Na alle ophef over VU-econoom Peter Nijkamp stelde de KNAW begin dit jaar een commissie ‘citeren’ in. De gevierde professor werd beschuldigd van ‘zelfplagiaat’: het zonder bronvermelding overnemen van stukken tekst en onderzoeksresultaten uit eerdere publicaties van zijn hand. Ook zou hij verzuimd hebben om zijn coauteurs te noemen in verwijzingen naar eerder werk. Het onderzoek naar de beschuldigingen loopt nog.
Eén ding werd in ieder geval al snel duidelijk: het begrip ‘zelfplagiaat’ zorgde voor veel verwarring. Want wat mag nu wel, en wat mag niet? Wetenschappers bouwen immers voort op eerder werk, dus verwijzingen zijn onvermijdelijk. Zelfs KNAW-president Hans Clevers vroeg zich ineens af of hij dit wel altijd correct gedaan had.
Van die term ‘zelfplagiaat’ moeten we in ieder geval af, concludeert de commissie vandaag in een advies. De term geeft onterecht het idee dat er sprake is van ernstig wetenschappelijk wangedrag, terwijl jezelf plagiëren in feite niet kan. Van jezelf stelen is immers niet mogelijk.
In plaats daarvan heeft de commissie het over ‘hergebruik’ van eigen materiaal, of van gemeenschappelijk materiaal: publicaties die geschreven zijn met coauteurs.
Jezelf veel citeren blijkt op eieren lopen. “Bij te veel zelfcitaten en zelfcitaties loopt de onderzoeker het risico beschuldigd te worden van narcisme, zelfprofilering en het verhogen van citatiescores”, aldus de auteurs. “Bij hergebruik van eigen materiaal zonder bronvermelding ontstaat daarentegen het risico beschuldigd te worden van het kunstmatig uitbreiden van de eigen publicatielijst.” Omdat de onderlinge verschillen tussen wetenschapsgebieden groot zijn, kunnen eigenlijk alleen vakgenoten beoordelen of de onderzoeker in kwestie juist heeft gehandeld.
Toch geeft de commissie een paar handvatten: korte passages en teksten kunnen in principe prima zonder bronvermelding worden hergebruikt, zeker in de inleiding of de methodebeschrijving. “Je kunt op tien verschillende manieren uitleggen hoe darmen functioneren en dan zijn de mogelijkheden wel zo’n beetje uitgeput”, zei Clevers daar in januari al over. “Een goed geformuleerde zin uit je inleiding kun je best nog een keer gebruiken.”
Een stuk discutabeler is het volgens de commissie om onderzoeksresultaten opnieuw te gebruiken zonder de juiste bronvermelding. Resultaten zijn normaal gesproken immers het vernieuwende van onderzoek en wie niet vermeldt dat deze al eerder gepubliceerd zijn, begeeft zich op glad ijs.
Nog ingewikkelder wordt het als wetenschappers verwijzen naar werk waarvan zij één van de vele auteurs zijn. In dat geval is er zowel sprake van hergebruik van eigen materiaal, als van andermans materiaal. “Het tweede aspect zou aanleiding kunnen geven tot de regel: “in alle gevallen bronvermelding”, schrijft de commissie. Maar: afwijking van die regel is “in bepaalde gevallen wel te billijken”. Bijvoorbeeld als het gaat om korte passages, of om kennis die inmiddels gemeengoed is geworden.
De auteurs deden een poging meer helderheid te bieden, schrijven ze, maar hebben niet de illusie dat met het advies “alle problemen de wereld uit zijn”. Om meer duidelijkheid te scheppen heeft de Nederlandse gedragscode wetenschapsbeoefening in ieder geval een update nodig, omdat er niets instaat over de regels rondom hergebruik van materiaal.
Om die reden is volgens de commissie terughoudendheid dan ook geboden bij de beoordeling van eerdere publicaties. Wetenschappers kunnen immers niet gehouden worden aan niet bestaande regelgeving. Daar komt bij dat ook de ongeschreven regels niet altijd even duidelijk zijn en bovendien per vakgebied flink verschillen.