Onderzoekers, zo schreef de jurist Hendrik Gommer afgelopen juli in NRC Handelsblad, worden steeds meer behandeld als wegwerpartikelen. Ze hoppen van het ene tijdelijke contract naar het andere, soms zelfs via uitzendorganisaties. Deze onzekerheid is volgens hem een slechte zaak. Het leidt ertoe dat wetenschappers niet kiezen voor het meest innovatieve onderzoek, maar voor experimenten die zeker resultaten opleveren. Bovendien zijn ze eenvoudiger onder druk te zetten wanneer een opdrachtgever niet blij is met een uitkomst. De regering werkt momenteel aan een wet die de mogelijkheden voor flexwerk beknot; de universiteiten hopen op een uitzonderingspositie.
Ook in Wageningen heeft een flink deel van het wetenschappelijk personeel een tijdelijk contract. Zo werken alle promovendi per definitie op een afgebakend project. Postdocs vormen in de statistieken geen aparte groep, maar in de functiecategorieën waar zij overheersen heeft respectievelijk 70 en 98 procent van de werknemers een tijdelijk contract. En zelfs hogerop is een vaste baan geen vanzelfsprekendheid. Talentvolle universitair docenten zitten in het loopbaanprogramma tenure track. Ze weten zo precies hoeveel geld ze moeten binnenhalen en hoe vaak ze moeten publiceren om een stapje te stijgen op de academische ladder. Wanneer ze deze eisen niet halen, wordt afscheid genomen. In de laagste schaal van universitair docenten heeft 40 procent een vast contract. Een trede hoger stijgt dit tot 85 procent. Pas na zes jaar worden ze universitair hoofddocent, en daarna persoonlijk hoogleraar. Van deze twee groepen heeft meer dan 95 procent een vaste baan.
Losse klussen
Voor Wageningen UR is het logisch om te werken met tijdelijke contracten. De meeste onderzoekers werken aan losse klussen en het is maar de vraag of er na enkele jaren nog geld en werk voor ze is. Bovendien krijgen universiteit en DLO steeds minder geld direct van de overheid. Meer en meer moet financiering per opdracht of beurs worden binnengesleept bij bedrijven en financiers. Vooral de gevorderde postdocs ondervinden hier de gevolgen van. In de jaren na hun promotie rijgen ze de tijdelijke projecten aaneen. ‘Het werken met zulke tijdelijke contracten is zwaar’, zegt Mireille van Damme, postdoc bij Fythopathologie, ‘omdat je altijd onder tijdsdruk werkt’. Iedere keer moet hij of zij weer nieuwe beurzen binnenhalen, proberen het project af te krijgen en soms zelfs een verhuizing regelen.
Het is beter om te zeggen: hier stopt het; er is geen structurele positie
Zelf werkte Van Damme na haar promotie in Utrecht tijdelijk in Norwich en Californië. ‘Gelukkig voel ik me snel ergens thuis,’ zegt ze, ‘maar het is inmiddels wel lastiger geworden omdat ik rekening wil houden met mijn drie kinderen.’ Ook is het problematisch om bijvoorbeeld een hypotheek te krijgen.
Mazen
Officieel mogen postdocs als Van Damme slechts zes jaar in tijdelijke dienst blijven. Daarna moeten ze vertrekken of een vast contract aangeboden krijgen. Deze afspraak moet voorkomen dat postdocs eindeloos blijven hangen in tijdelijke contracten. Voor een groepsleider die geen structurele plek heeft, maar een postdoc toch wil behouden, zijn er echter mazen in de wet te vinden. Zo worden onderzoekers ‘aangenomen’ op een andere universiteit, maar doen ze ondertussen hetzelfde werk in Wageningen. Enkele onderzoekers bevestigen, op voorwaarde van anonimiteit, dat deze praktijk ‘regelmatig voorkomt’. Bij onderzoeksassistenten wordt soms een andere constructie toegepast. Na het uitdienen van drie tijdelijk contrac ten zitten ze enkele maanden thuis om daarna in hun oude baan terug te keren. De universiteit erkent dat deze praktijken zijn voorgekomen, maar inmiddels is daar paal en perk aan gesteld. Wij verwerpen zulke schijnconstructies, zegt Marleen de Vries, jurist bij Human Resource Management (HRM). ‘Je helpt mensen daar niet mee. Het is beter om te zeggen: hier stopt het; er is geen structurele positie, ga iets anders zoeken.’ HRM staat overigens niet alleen in de afkeer van schijnconstructies. Ook de medezeggenschap wil er vanaf, zegt OR-lid Gijs van Kruistum: ‘Voor de medewerkers moet er helderheid zijn en een beperkte periode in tijdelijke dienst.’
Inperken
De Tweede Kamer keurde deze maand de wet Werk en zekerheid goed, die flexwerk in moet perken. Tegelijkertijd wordt het makkelijker om mensen in vaste dienst te ontslaan. Bedrijven gebruiken flexwerk te veel als een bron van goedkope personeelsleden die je zonder veel risico kunt aanstellen. Volgens de regering moet flexwerk juist een ladder zijn naar een vaste baan. Breder doel van de wet is om de relatief grote ongelijkheid tussen flexwerkers en mensen in vaste dienst te verkleinen. De Vereniging van Nederlandse Universiteiten (VSNU) ziet in deze wet een bedreiging voor de wetenschap. Universiteiten mogen medewerkers dan niet langer dan vier jaar in dienst houden op een tijdelijk contract. In tenure track moet dus al na vier jaar worden beslist of iemand in dienst komt. ‘Je moet je afvragen,’ zegt De Vries van HRM, ‘in hoeverre iemand in vier jaar in staat is om te laten zien dat hij of zij kan doorgroeien tot persoonlijk hoogleraar?’ Bovendien betekent het dat promovendi die door omstandigheden uitlopen meteen een vast contract moeten krijgen. Hoewel pas in 2017 duidelijk is of de wet Werk en zekerheid überhaupt gaat gelden voor de meeste universiteiten – voor DLO gaat de wet direct in vanaf 1 juli 2015 – hoopt de VSNU op een uitzonderingspositie.
Het lijkt onwaarschijnlijk dat de wet de vooruitzichten van postdocs gaat verbeteren. Zij hebben namelijk te maken met een veel fundamenteler probleem: ze zijn met veel te veel om allemaal verder te kunnen in de wetenschap. Volgens het Rathenau Instituut, een denktank die zich focust op wetenschap en technologie, is op de lange termijn slechts voor één op de drie postdocs een vaste plek in de wetenschap. De rest stapt over naar bedrijfsleven en een enkeling blijft tot in lengte van dagen werken op kortlopende contracten. Ondanks deze vooruitzichten ziet Mireille van Damme dat haar collega’s tot het einde toe vechten om in de wetenschap te blijven: ‘Je merkt dat mensen tot het uiterste willen gaan.’ Ze blijven tot het laatste moment meestrijden om beurzen en pas als de opties opraken, kijken ze naar andere carrièrepaden. Zelf is Van Damme druk bezig zich te bewijzen, ze heeft er nog drie jaar voor. Dan wacht er hopelijk ergens een vaste positie, of toch weer onzekerheid.
Illustratie: Henk van Ruitenbeek