Onderzoeksinstituten in Ethiopië ontwikkelen pootaardappels die zorgen voor een hogere opbrengst en die beter bestand zijn tegen ziekten. Je zou verwachten dat die gretig aftrek vinden bij de akkerbouwers, temeer daar de vraag naar aardappels toeneemt door de bevolkingsgroei. Toch gebeurt dat niet, concludeert Abebe uit de bedrijfsgegevens van 350 Ethiopische boeren. Hij promoveerde in juni in Wageningen, maar publiceert het onderzoek nu pas in Agricultural Systems.
‘De boeren weten dat de onderzoeksinstituten rassen leveren met een hogere opbrengst en betere ziekteresistentie’, zegt begeleider Jos Bijman van de leerstoelgroep Bedrijfskunde. ‘Maar hun kopers hebben geen belangstelling voor deze rassen. De handelaren, die aardappels inkopen voor (super)markten, hotels en restaurants, kijken naar de grootte en de kleur van de aardappels. Bovendien speelt de ‘stew quality’ van de aardappels voor het gebruik in stoofschotels een rol. En dan kiezen ze doorgaans voor de lokale rassen.
‘De instituten hebben niet goed gekeken welke eigenschappen van de aardappel gewild zijn bij de consument’, zegt Bijman. ‘Het overheidsbeleid is gericht op voedselzekerheid en hogere opbrengsten, maar vergeet wat de markt wil.’ Hij denkt dat de instituten de consumentenwensen beter moeten meenemen in hun veredelingsprogramma. Nu worden de nieuwe rassen alleen verbouwd door boeren die verbonden zijn aan de instituten en aan ontwikkelingsprogramma’s van ngo’s.
Wat ook meespeelt, zegt Bijman, is dat de markt voor pootaardappels in Ethiopië niet goed is ontwikkeld. ‘De prijs voor pootaardappels en gewone aardappelen is op dit moment bijna gelijk. De boeren zijn niet gewend om meer geld te betalen voor goede pootaardappels.’