Ik kom thuis van mijn stage en schop vermoeid mijn schoenen uit. Mmmm, lekker, een avondje chillen… . Uit het niets komt er plotseling een supersonisch schreeuwend wezen op me afgestormd. Het gevaarte geeft mij een kopstoot in mijn kruis. Het lijkt wel of hij even aan me blijft plakken. Er hangt snot aan mijn broek. ‘Hi Christopf.’ Het is de tweejarige Alexander. Howard, de vierjarige, komt ook aangestormd: ‘You want to play outside?’ We spelen met een voetbal en de rust lijkt weder te keren. Dan steelt Alexander de bal van Howard. De vierjarige verandert in een miniatuur psychopaat en rent zo’n vijf minuten hysterisch gillend en huilend achter de grinnikende en sneller rennende Alexander aan. Dan is het etenstijd. De baby krijst, Alexander imiteert scheetgeluiden en Howard zingt luidkeels een lied in een onbestaande taal. Ik neem mijzelf voor: kinderen, nooit!
De volgende dag waag ik mijzelf weer de tuin in met de twee oudste monstertjes. We hebben een spannend gevecht met lightsabers. Daarna achtervolg ik ze zo’n half uur op handen en voeten als bloeddorstige wolf. We tellen af: ‘three, two, one, BLASTOF!’ Met z’n drieën vliegen we, sneller dan het licht, naar Mars en daarna naar de maan. Voordat we terugkeren naar de aarde nemen we nog even een tussenstop om op een wolk te springen.
Vermoeid van onze avonturen ga ik met de baby op de bank zitten. Ik kijk hem aan en hij glimlacht. Hij valt in slaap. Zijn kleine, warme hoofdje rust op mijn schouder. Ik begin te twijfelen. Kinderen, mmmmm, heel misschien ooit… .