Dat adviseren drie Wageningse promovendi. Het Wageningse onderzoek richtte zich op gmo’s met resistentie tegen plaaginsecten. In de onderzochte gevallen waren de ecologische effecten van de gmo’s niet groter dan de natuurlijke variatie van gangbare gewassen. ‘Maar de effecten van gmo’s kunnen ook groter zijn’, zegt Marcel Dicke, begeleider van het onderzoeksprogramma. ‘Dat hangt af van de eigenschap die is ingebouwd.’
Promovendus Benyamin Houshyani maakte enkele transgene planten. Een ervan produceerde een geurstof die de natuurlijke vijand van de spintmijt, de roofmijt, aantrok. Ook bouwde hij genen in die zorgden voor extra aanmaak van glucosinolaten, natuurlijke afweerstoffen tegen rupsen. Zijn collega’s Martine Kos en Patrick Kabouw beoordeelden de ecologische effecten van deze planten op andere insecten, zoals sluipwespen en roofvijanden, en op het bodemleven. Het onderzoek vond plaats met de modelplant Arabidopsis. De gegevens zijn goed te vertalen naar bijvoorbeeld koolsoorten.
De onderzoekers adviseren de Commissie Genetische Modificatie (Cogem) hoe die het beste de ecologische effecten van gmo’s kan laten beoordelen. Nu nog worden gmo’s vergeleken met één ras van het gangbare gewas zonder het ingebrachte gen, zegt Dicke. Maar dat is geen goede methode. ‘De boer kan kiezen uit meerdere rassen, die allemaal een iets ander ecologisch effect hebben. Je moet rekening houden met die variatie en de bandbreedte van effecten van de gangbare cultivars vaststellen. Vervolgens kijk je of het effect van een gmo binnen die bandbreedte valt.’ Bedrijven die een vergunning aanvragen bij de Cogem moeten het effect van gmo’s niet lukraak bij allerlei organismen in de natuur nagaan, zegt Dicke, maar zich vooral richten op organismen die ecologisch en economisch van belang zijn en die ook daadwerkelijk worden blootgesteld aan de producten van het transgen. ‘Zo is ooit het effect van Bt-mais op watervlooien onderzocht. Dat is niet zinvol, je moet gericht een beperkt aantal organismen selecteren.’ Bovendien geven experimenten in het lab of in de kas vaak een goede voorspelling van de effecten in het veld, blijkt uit het onderzoek. Een ecologische toets kost veredelingsbedrijven extra tijd en geld, maar die kan effectiever dan nu, vindt Dicke. Benyamin Houshyani en Martine Kos promoveerden op 16 maart bij respectievelijk Harro Bouwmeester, hoogleraar Plantenfysiologie, en Marcel Dicke, hoogleraar Entomologie. Patrick Kabouw promoveerde op 1 februari bij Wim van der Putten, hoogleraar Nematologie.