Het is een onderwerp dat volgens betrokkenen enorm leeft, maar lang niet iedereen voelt zich geroepen erover te praten. De meeste interviewverzoeken worden beleefd geweigerd wegens drukte of het ontbreken van ‘een uitgesproken standpunt’. De discussie over verruiming van het promotierecht ligt blijkbaar gevoelig. Het gaat kortweg over de vraag of naast hoogleraren ook ud’s en uhd’s als promotor zouden mogen optreden. Van oudsher is dit ius promovendi het exclusieve, wettelijk vastgelegde recht van een hoogleraar. De Jonge Akademie (DJA) ageert al enige tijd tegen dit principe. DJA is een platform van jonge topwetenschappers van tussen de 25 en 45 jaar oud, onder de vleugels van de KNAW. In een position paper van september vorig jaar somt DJA negen bezwaren op tegen het exclusieve promotierecht van de hoogleraar. Belangrijkste punt is dat het volgens de jonge onderzoekers de praktijk ontkent: veelal zijn het ud’s en uhd’s die de dagelijkse begeleiding van promovendi doen. Volgens DJA creeren zij een gebrek aan erkenning van tijdsbesteding en intellectuele prestaties. Een kromme situatie, vindt Peter-Paul Verbeek, voorzitter van DJA, en hoogleraar Filosofie van Mens en Techniek aan de Universiteit Twente. ‘Stel dat een onderzoeker een persoonlijke Vidi-subisidie ontvangt voor een nieuwe onderzoekslijn. Hij gaat daarmee promovendi begeleiden die zijn idee onderzoeken, met zijn persoonlijke subsidie. Maar hij mag zich geen promotor noemen, want dat is gekoppeld aan de hoogleraarspositie. Dat vinden we niet rechtvaardig.’ Volgens Verbeek maakt dat Nederland zelfs onaantrekkelijk voor buitenlandse onderzoekers. ‘In de Verenigde Staten en Engeland kennen ze deze beperking van het promotierecht niet.’
Ere wie ere toekomt
De universiteit zit in een overgangsperiode, analyseert Verbeek. De academie komt vanuit een situatie waarin het formatiebeginsel gold: iemand kon pas hoogleraar worden als de zittende hoogleraar vertrok. ‘We leven nu in een tijd waarin wetenschappelijke prestaties steeds meer iemands loopbaan bepalen. Daarbij past ook het toekennen van promotierecht als de prestaties daarvoor aanleiding geven.’ De Wageningse hoogleraar aquatische ecologie Marten Scheffer is het met Verbeek eens. ‘Als iemand voldoende wetenschappelijke statuur heeft en een promovendus zelfstandig kan begeleiden, moet hij ook het promotierecht hebben. Daar is gemakkelijk een norm voor te maken op basis van publicaties, citaties en dergelijke. Het komt soms voor dat een hoogleraar er eigenlijk alleen voor de vorm bij staat, omdat verreweg het meeste werk qua coaching door een copromotor is verricht. Daar zouden we van af moeten. Ere wie ere toekomt.’ Johan van Arendonk, dean of sciences, vindt uitbreiding van het promotierecht niet zinvol. Hij onderschrijft de belangrijke rol van de promotiebegeleiders, maar volgens hem biedt het huidige systeem voldoende mogelijkheden om dat te formaliseren en te waarderen. ‘In het promotiereglement staat helder omschreven dat een promotor verantwoordelijkheden naar de copromotor kan delegeren en dat gebeurt ook. Het is belangrijk dat goede afspraken worden gemaakt over rolverdeling bij begeleiding en de rolverdeling tijdens promotie, zodat dat goed uit de verf komt.’ In Wageningen is recent het formatiebeginsel losgelaten en het tenure track systeem ingevoerd, zegt Van Arendonk. ‘Dit biedt medewerkers de mogelijkheid door te stromen tot persoonlijk hoogleraar waarmee mensen het promotierecht verwerven. Het is een goede zaak dat excellente wetenschappers die mogelijkheid nu hebben. Ik ben er geen voorstander van om daarnaast nog een nieuwe categorie te creëren.’
Tenure track
In Groningen en Twente heeft de discussie over het promotierecht geleid tot invoering van zo’n nieuwe categorie: de adjunct-hoogleraar. In Twente kan sinds juni vorig jaar een uhd met tenure track voor vijf jaar het promotierecht verwerven. Zo kan een onderzoeker een onderzoekslijn uitbouwen en tegelijkertijd promotor zijn van de promovendi in zijn groep. Daarmee wordt een beperking omzeild van de Wet op het Hoger Onderwijs, waarin het promotierecht is vastgelegd. Een belangrijke stap in de goede richting, vindt Verbeek, al ziet hij het meer als een tussenoplossing. ‘Twente en Groningen kiezen voor een hybride constructie tussen het oude en het nieuwe systeem. Toch is dat heel belangrijk, omdat het zonder ingewikkelde wetswijzigingen laat zien dat het gewoon kan, dat alle koudwatervrees onterecht is.’ De discussie over het promotierecht gaat volgens Van Arendonk vooral over het geven en krijgen van erkenning voor inzet en prestaties. ‘Ik wil die geluiden serieus nemen. Het gaat tenslotte om de nieuwe generatie onderzoekers. Ik ben benieuwd naar welk verhaal daarachter zit.’ Het lijkt Van Arendonk zinvol om met De Jonge Academie en het Wageningse Jong College over dit onderwerp verder te praten. Volgens Verbeek is het echter tijd voor een fundamentele bezinning. Dat het openstellen van het promotierecht de kwaliteit van de promotie zou kunnen bedreigen, noemt hij ‘een bizar argument’. ‘Begeleiding is een combinatie van vaardigheden uit onderzoek en onderwijs. Die moet je bezitten. En verder is er altijd een commissie die het proefschrift beoordeelt, en peer review de afzonderlijke publicaties.’
Referendum
Mocht uiteindelijk het promotierecht verruimd worden, dan heeft Verbeek nog geen uitgesproken idee over welke regels daaraan verbonden moeten worden. ‘In eerste instantie denk ik aan iemand die na een promotie en een aantal jaren postdoc een vaste aanstelling heeft. Een tenure track uhd, of associate professor bijvoorbeeld. Die discussie hebben we nog niet gevoerd.’ Volgens David Lentink moet die discussie landelijk worden gevoerd. Lentink is ud experimentele zoölogie in Wageningen en Stanford en lid van De Jonge Akademie. ‘Ik zou voorstander zijn van een brede landelijke stemming onder universitair docenten, hoofddocenten en hoogleraren. Kortom, onder iedereen die promovendi begeleidt. Om zo democratisch te bepalen wat de beste en meest eerlijke oplossing is. In welke fase en onder welke kwaliteitsvoorwaarden zou een ud, uhd, hoogleraar wel of niet het ius promovendi moeten krijgen? Ik denk namelijk dat het kwaliteitsargument beter gedefinieerd en getoetst moet worden. Dit is belangrijk om betere promotiecondities te krijgen voor promovendi. Uiteindelijk moeten zij er op vooruit gaan wat mij betreft.’ Dat de discussie over het promotierecht leeft, blijkt uit het feit dat het weer op de agenda staat van de eerstvolgende vergadering van het rectorencollege op 14 maart, aldus een woordvoerder van de VSNU. ‘Dan wordt het onderwerp opnieuw besproken.’ Het gremium van universiteitsdirecteuren had zich in het afgelopen najaar al uitgesproken over de position paper van De Jonge Academie. Toen stelden de rectoren dat het promotierecht gekoppeld blijft aan het hoogleraarschap. ‘En dat is op dit moment ook het officiële standpunt van de VSNU’, aldus de woordvoerder. Verbeek gelooft niet in een overnight revolution: ‘Dit is een proces van heel kleine stapjes. Op de werkvloer merk ik dat onderzoekers het vaak met ons eens zijn, maar op bestuursniveau loop je tegen een muur van weerstand. Alsof er een luik dicht gaat. Soms heb ik het gevoel dat dit onderwerp een taboe is. Maar het gaat dan ook over een van de laatste exclusieve voorrechten van het hoogleraarschap.’