Wetenschap

Wat hebben ambitieuze onderzoekers nodig om te floreren? Liever geen Harvard

Wageningen moet een stimulerender klimaat krijgen voor toponderzoek. Vier ervaringsdeskundigen bezien de academische sfeer op de Born.'We moeten ons niet blindstaren op Harvard.'

Joris Sprakel is de eerste die antwoord geeft. ‘Geld!’ roept hij na de vraag wat nodig is om te komen tot uitmuntend onderzoek. ‘Nee, we hebben het juist te veel over geld,’ reageert Erwin Bulte. De discussie is begonnen. Op verzoek van Resource reflecteren vier wetenschappers met ervaring bij topinstituten op het academische klimaat in Wageningen. Ze treffen elkaar op de tweede verdieping van Hotel De Wereld. Een van hen is Dolf Weijers. Hij heeft het initiatief genomen tot de oprichting van het Jong College, twee weken geleden. Dat college bestaat uit talentvolle onderzoekers die een klimaat voor toponderzoek willen stimuleren. Ze wil markante sprekers naar Wageningen halen en ontmoetingen tussen Wageningse talenten bevorderen. Dat roept vragen op over de academische sfeer op de Born. Is die voldoende stimulerend? En hoe verhoudt deze universiteit zich tot de topuniversiteiten? Na anderhalf uur praten in De Wereld is wel duidelijk dat Harvard niet het lichtend voorbeeld is. Al kunnen we wel wat wetenschappelijke drive gebruiken.

Teveel gepraat over geld

Geld is dus de behoefte van Joris Sprakel. ‘Mijn eigen werk is erg afhankelijk van apparatuur. Ik merk dat het heel moeilijk is om een grote investering rond te krijgen en dat betekent dat wij in mijn vak gewoon achter lopen op anderen.’ Nota bene de econoom in het gezelschap, Erwin Bulte, vindt dat we in Wageningen teveel praten over geld. ‘Daar gaat het altijd om. Het IPOP-thema voor onderzoek naar complexe systemen moet zo nodig gekoppeld worden aan topsectoren. Dan zul je zien dat heel interessante onderwerpen waar je graag met veel plezier aankunt werken, achter de horizon verdwijnen. Of het gaat over de tenure track, waarbij acquisitie-eisen worden gesteld die ik niet reëel vind. Dat gaat ten koste van het academisch werk. Ik wil dat de mensen uit mijn groep met hart en ziel bezig zijn met onderzoek. Ze moeten zo goed mogelijk publiceren, alle kansen krijgen en zich niet te veel zorgen maken over acquisitie.’ Dolf Weijers knikt. ‘Ik weet ook niet of geld het verschil maakt. Ik word graag geprikkeld door iemand die het heel goed heeft gedaan, die je daarmee kan inspireren om er keihard voor te blijven gaan. Daarmee refereer ik ook een beetje aan de achtergrond van het initiatief voor zo’n college. Het streven is om echt in contact te komen met mensen die ambitieus zijn. Een platform waarbij je ambitie kan delen en daar ook steeds in bevestigd wordt.’ Sprakel: ‘Terwijl er toch in Wageningen wetenschappers zijn die het erg goed doen.’ Weijers: ‘Dat klopt. Maar ik denk ook aan mensen die het internationaal gewoon bijzonder goed doen. Er is gewoon niet een traditie om zulke mensen naar Wageningen te halen. Mijn punt is: de mensen die het traject van Veni, Vidi, Vici zitten, komen er waarschijnlijk wel. Het gaat mij ook om inspiratie te bieden aan mensen die dat punt nog niet bereikt hebben – een aio die aan het einde van de rit wat gefrustreerd raakt omdat het allemaal niet lukt, of een postdoc die zich afvraagt of hij de wetenschap moet verlaten. We moeten hen laten zien dat het echt wel kan, niet alleen vanuit de eigen onderzoeksgroep, maar ook vanuit een gemeenschap die stimuleert.’ Vera Ros: ‘Maar dat gebeurt natuurlijk al wel. We hebben WEES, de Wageningen Ecology Evolution Series. Dat zijn maandelijkse lezingen waarvoor wereldwijd sprekers worden uitgenodigd. Wel vind ik dat dat heel beperkt wordt aangekondigd.’ Bulte: ‘Als het gaat om de cultuur dan zijn wij zelf aan zet. Het regelmatig uitnodigen van inspirerende mensen is een praktisch punt, dat moeten we zelf doen.’ Sprakel: ‘Wat dat betreft is Dolf goed bezig met het Jong College.’ Ros: ‘We hebben nu ook het Science Café. Dat werkt wel, het zit elke editie vol. Dat motiveert.’ Weijers: ‘Het is onderdeel van een cultuur waarin je je realiseert dat wetenschap leuk is.’ Bulte: ‘Ja, dat vind ik ook hartstikke goed. Maar daarnaast zijn er binnen de structuur van Wageningen UR factoren die een academisch klimaat niet in de hand werken. Hier ligt de nadruk op kwantiteit ten koste van kwaliteit. Meer studenten, meer PhD’s. We hebben bij onze ontwikkelingseconomiegroep verdorie meer PhD’s dan de hele economische vakgroep in Tilburg – die vijf keer zo groot is. In Tilburg werkte ik samen met collega-hoogleraren, nu werk ik vooral met studenten. Dat leidt natuurlijk tot andersoortige projecten.’

Samenwerking versus competitie

De vier wetenschappers aan de tafel hebben allemaal een poosje bij een universiteit in een buitenland gewerkt. Welke verschillen zijn er tussen die prestigieuze instituten en Wageningen? Ros: ‘In Pennsylvania viel het me op dat de samenwerking tussen verschillende groepen erg goed is. Er wordt echt over de grenzen heen gekeken.’ Sprakel: ‘In Nederland hebben we wel de mond vol van interdisciplinair onderzoek, zeker binnen de natuurwetenschappen. Maar op moment dat je daar voor wilt gaan, blijkt het lastig om daar funding voor te krijgen. Sorry, nu heb ik het toch weer over geld.’ Bulte: ‘Dat is misschien waar, maar in dit verband vind ik Wageningen wel een positieve uitzondering. Dat is ook de reden dat ik hier naar toe kwam. Kijk bijvoorbeeld naar de IPOP- of de INREF-programma’s: dat zijn pogingen om contacten tussen groepen op gang te krijgen.’ Weijers signaleert nog een ander cultuurverschil. ‘Op het Max Planckinstituut in Tübingen komen regelmatig fantastische mensen. Maandagavond om kwart over acht begon dan zo’n seminar. Daar ging je naar toe en nam je de wetenschap tot je. Dat is hier onvoorstelbaar.’ Sprakel: ‘Dat is iets wat mij gigantisch heeft verbaasd. Om vijf uur is een groot gedeelte van het scheikunde­gebouw leeg. Op Harvard is alles 24 uur in bedrijf. Er wordt ook ‘s nachts gemeten en gewerkt. Hier zien mensen wetenschap als een baan, in Amerika als een missie. Daar proberen mensen één ding te doen en daar de beste in te zijn, dat zit er helemaal ingebakken, er is veel competitie.’ Weijers: ‘Hoe vond je dat?’ Sprakel: ‘Ik heb gezien dat twee mensen op dezelfde baan werden aangenomen; degene die het eerst met resultaat kwam, kreeg de baan. Stuitend.’ Bulte: ‘Je wilt op niveau publiceren, dat staat buiten kijf, maar uiteindelijk vind ik wetenschap niet floreren bij een competitief model. Ik heb in Tilburg gemerkt dat de economische faculteit de concullega’s van de UVA zeer sterk in de gaten hield. Het was zelfs zo dat als Amsterdam een toppublicatie had, de kopjes in Tilburg omlaag gingen. Dat is toch te gek voor woorden, dat je niet blij kan zijn voor je collega.’ Ros: ‘Je wilt dat mensen dingen delen. Uit samenwerking haal je meer.’ Bulte: ‘Ja, onze groep functioneert beter bij samenwerking dan bij competitie. Binnen onze niche kunnen wij met samenwerken op grote projecten unieke resultaten bereiken. Dan zijn we ook waardevol voor anderen. Als ik in onze groep een mini-Harvard zou proberen te creëren, gebaseerd op interne concurrentie, dan ontneem ik ons het enige wapen dat we hebben.’ Sprakel: ‘Toch denk ik dat hele goede wetenschappers competitief zijn. En die hele goede wetenschappers ­maken dat je instituut hoog komt op de lijst van Times ­Higher Education.’ Weijers: ‘Ja, dat is wel een interessante observatie. Juist omdat hier de wens uitgesproken is om hoger op die lijstjes te komen. Die twee dingen kunnen misschien niet samen: hoog op de ranking en tegelijk zorgen voor elkaar.’ Sprakel: ‘De raad van bestuur van Groningen wil het Harvard van Nederland worden. Een achterlijke wens. Daar kiezen mensen voor zichzelf en niet voor hun medewerkers. Tegenover collega’s in Harvard prees ik dat juist aan het Nederlands model, dat de mensen die het een beetje moeilijk hebben ook mee kunnen in de vaart der volkeren doordat ze aandacht krijgen of coaching. Ik vind het fijn dat je iemand een kans kan geven die een keer een lastige periode in zijn leven heeft.’ Bulte: ‘Ik zie ons niet als concurrenten voor Harvard…’ Sprakel lacht: ‘En Harvard ons ook niet, denk ik!’ Bulte: ‘We zijn overal te klein voor. We moeten in onze niche blijven, daar moeten we het zo goed mogelijk doen. Alles daarboven is zelfoverschatting.’

Platte organisatie

Weijers: ‘Nog iets anders: wat ik me ook afvraag is of de hele hiërarchische structuur in Nederland een rol speelt bij het academisch klimaat. Jullie noemen Amerikaanse universiteiten die heel vlak van cultuur zijn. Hier is de rol van de individuele onderzoeker bij strategische beslissingen beperkt.’ Sprakel: ‘Toevallig hebben wij dit concept een maand geleden aangekaart. Onze leerstoelhouder gaat weg. Wij hebben heel voorzichtig het voorstel voor een platte structuur gelanceerd om binnen ons lab te kijken hoe dat werkt. Dus zonder een grote adelaar waar iedereen een beetje in de schaduw staat, maar iedereen gelijk en met een eigen financiële verantwoordelijkheid. Maar daar staat men vooralsnog niet voor open.’ Weijers: ‘Dat is ook wel te begrijpen vanuit organisatieperspectief. Maar als je op zoek bent naar een stimulerend klimaat, dan denk ik dat iedere ambitieuze onderzoeker zich verantwoordelijk wil voelen en erkenning wil krijgen voor zijn successen.’ Bulte: ‘Volgens mij hangt het af van de samenstelling van de groep. Als je daar wat verlicht leiderschap hebt, iemand die duizend bloemen laat bloeien, en af en toe mensen overtuigt om samen dingen op te pakken, dan gaat het heel goed. Maar als het een grote adelaar in het midden is die niet wil of kan, dan is het dodelijk voor de mensen er omheen.’ Sprakel: ‘Precies, dan druk je de ambitie de kop in. Je wil eigenlijk dat iedereen zo hard mogelijk vooruit gaat vanuit zijn eigen motivatie.’ Weijers: ‘Ik denk dat het een sterke factor is. Het decentraliseren van verantwoordelijkheden schept een stimulerend academisch klimaat. De hele set aan verantwoordelijkheden als het binnenhalen van geld, het uitgeven van geld, het aannemen van mensen, een promotie te trekken, dat is een enorme stimulans om het echt goed te doen en ambitieus te blijven.´ De deelnemers: Dolf Weijers, Biochemie: Post-doc aan de Universiteit Tübingen, ontving in 2011 een ERC-grant Vera Ros, Virologie: Post-doc aan de University of Pennsylvania, ontving in 2011 een Veni Erwin Bulte, Ontwikkelingseconomie, tevens Research fellow Cambridge University, Oxford University, en hoogleraar in Tilburg, ontving in 2010 een Vici Joris Sprakel, Fysische ­chemie en kolloïdkunde: Post-doc aan Harvard University, ontving in 2011 een Veni

Leave a Reply


Je moet inloggen om een comment te plaatsen.