Landschapsarcheoloog Roy van Beek bracht de veenlijken van Noord-Europa in kaart. Een monnikenwerk dat leidt tot nieuw inzicht. Maar het resultaat is ook raadselachtig.
Veenlijken spreken tot de verbeelding. Rond de goed geconserveerde mummies hangt een zweem van geheimzinnigheid. Wie waren deze mensen en waarom vonden ze hun einde in het veen? Zijn ze ritueel geofferd, anderszins gedood of gewoon verdwaald en verdronken? Landschapsarcheoloog Roy van Beek is er al jaren door gefascineerd. ‘Voor een archeoloog is het geweldig’, licht hij die fascinatie toe. ‘Je kunt niet dichter bij iemand komen die zo ver in het verleden heeft geleefd. Bij de best bewaarde mummies, zoals de Deense Tollund-man, zie je bij wijze van spreken de stoppels nog op de kin zitten. Je hebt het idee dat je iemand uit de prehistorie recht in het gezicht kijkt.’
Dat geldt zeker ook voor het meisje van Yde (Drenthe), het veenlijk waarover Van Beek in 2019 publiceerde. Het rond het begin van onze jaartelling ritueel gewurgde 16-jarige meisje kreeg door reconstructie letterlijk een gezicht aangemeten. Van Beek vulde op basis van archeologie, bodem- en stuifmeelonderzoek haar leefwereld in. Het zijn vondsten als deze die het beeld van de veenlijken bepalen. Maar is dat wel terecht? Nee, zegt Van Beek resoluut. ‘We hebben ons lang blindgestaard op een kleine groep vondsten, die wel heel aansprekend en spectaculair zijn, maar slechts een snippertje van het complete verhaal vertellen. Er zijn boekenkasten vol over geschreven, waardoor een bepaalde visie op veenlijken is ontstaan, die voor een belangrijk deel ongefundeerd is. Dat is eigenlijk zorgwekkend.’
Botten
Van Beek bestudeerde het voorkomen van veenlijken in Noord-Europa. Hij bracht voor het eerst de vondsten van veenlijken in kaart van Ierland tot de Baltische staten. Daarbij beperkte hij zich niet alleen tot de goed bewaarde mummies, maar betrok hij ook skeletten en skeletresten in het overzicht. ‘Als je breder kijkt, krijg je een ander verhaal’, zegt hij nu. ‘Ik dacht eerst ook dat die mummies niet te vergelijken zijn met losse botresten.
De vraag is waarom deze mensen geen recht hadden op een normale begrafenis
Tot op een gegeven moment het kwartje viel. Het meisje van Yde is in wezen niet anders dan een vondst elders van een restantje botten. Je moet die vondsten combineren. Bovendien, mummies zeggen niet alles. In bepaalde opzichten zijn ze goed bewaard. Ze hebben nagels, huid, haar en soms kun je zelfs zien wat ze als laatste hebben gegeten. Maar ze bevatten meestal geen botmateriaal. Een mummie is een zak met huid. Uit skeletten haal je andere informatie. Soms zelfs doodsoorzaken.’
De met een internationaal team van experts opgezette database veenlijken telt meer dan 1000 personen, verdeeld over 266 vindplaatsen, en omspant 7 millennia. Gek genoeg zijn die vondsten niet evenredig verdeeld over de tijd. Sterker nog, toepassing van statistiek levert een raadselachtig patroon op van zeven pieken met lange tussenpozen waarin beduidend minder of zelfs nauwelijks lijken bekend zijn. Hoe kan dat? ‘Dat is de kernvraag’, zegt Van Beek. ‘De eerste vondsten komen in het neolithicum voor (vanaf 11.000 v.Chr. – red.). In die landbouwsamenlevingen ontstond voor het eerst clustering van bevolking. Bovendien ontstond toen op grotere schaal veen. Zonder veen geen veenlijken. Maar waarom zijn er pieken en dalen? Ik weet het niet. Misschien heeft het te maken met culturele keuzes en offerrituelen. Bij de grote piek aan vondsten uit de ijzertijd en de Romeinse tijd bijvoorbeeld is dat zeker het geval. Maar er is denk ik niet één duidelijke oorzaak voor die pieken. Het zal een complex samenspel van factoren zijn. Je kunt al die lijken niet op een hoop gooien.’
Geen begraafplaats
Dat het veen dienst deed als begraafplaats is volgens Van Beek uitgesloten. ‘Voor deze tijdsspanne is goed bekend wat een normale begrafenis was. Je hebt de hunebedden, de grafheuvels, de urnenvelden. Veenlijken zijn een afwijking daarvan. De vraag is waarom deze mensen geen recht hadden op een normale begrafenis.
Mijn werk eindigt vaak in speculatie
Waren het misdadigers, mismaakten, of anderszins verstotenen, die niet thuishoorden in hun samenleving? Naast individuele vindplaatsen heb je plekken waar bij herhaling mensen zijn achtergelaten. Een soort cultusplaatsen, waar werd geofferd. Op dat soort plekken kom je ook regelmatig kinderlijken tegen.’
Minder dan 20 procent van de veenlijken kwam aantoonbaar door geweld om het leven. Maar hier neemt Van Beek een slag om de arm. ‘Je kunt lang niet altijd vaststellen of er geweld in het spel is geweest. Veel van de vondsten zijn vanaf 1880 tot de eerste helft van de 20e eeuw gedaan. Niet alles is goed bewaard en geregistreerd. Je moet het doen met wat er is. Wij hebben voor deze studie voor het eerst ook Centraal- en Oost-Europa erbij betrokken. Daar zijn uitgestrekte veengebieden. In de Baltische staten wordt nog steeds veen gewonnen. Toch is daar minder gevonden dan ik had gehoopt. Dat komt mogelijk doordat vondsten niet zijn vastgelegd. Dat is de tragiek van een archeoloog. Mijn werk eindigt vaak in speculatie.’
Wat volgens Van Beek wel vast staat, is het belang om venen te beschermen. ‘Niet alleen vanwege hun biodiversiteit, maar omdat ze ons iets te zeggen hebben over wie wij zijn. Het zijn belangrijke archieven. Veen vertegenwoordigt zevenduizend jaar menselijke interactie met dit soort landschap.