Toen de European Food Safety Authority (EFSA) in 2002 werd opgericht in het Italiaanse Parma, was er behoefte aan een onafhankelijk gezaghebbend instituut die de voedselveiligheidsrisico’s ging beoordelen. Maar al snel lagen de adviezen van de EFSA onder vuur, met name die over gmo’s, plastic weekmakers en pesticiden. EU-lidstaten willen invloed op de uitkomsten, net als de industrie-lobby en actiegroeperingen. Waarom gaat Robert van Gorcom in zo’n slangenkuil werken?
‘Mijn benoeming is in het belang van Wageningen UR en Nederland’, zegt de Rikilt-directeur. Later dit jaar treedt hij toe tot de management board van EFSA. ‘Dat is een soort raad van commissarissen van 15 personen, waarin ook vertegenwoordigers van belangengroeperingen zitten. De board komt zes tot acht keer per jaar bijeen en bemoeit zich niet met de inhoud van de adviezen, want daarvoor heb je het wetenschappelijk comité van EFSA. Ik wil er als bestuurslid juist voor zorgen dat de wetenschappers in de adviespanels van EFSA zo min mogelijk politieke druk voelen.’
Dat die politieke druk er is, weet Van Gorcom maar al te goed van Rikilt-onderzoekers. Zo was Harry Kuiper jarenlang voorzitter van het gmo-panel van de EFSA. ‘De anti-gmo-lobby heeft Kuiper echt voor van alles uitgemaakt omdat hij zich niet uitsprak tegen transgene gewassen, maar op basis van de beschikbare wetenschappelijke kennis tot conclusies kwam. Zo hoort het ook. In zo’n panel moet een pluriforme groep wetenschappers zitten, om tunnelvisies en verkokering tegen te gaan, die hun mening louter baseren op wetenschappelijke feiten.’
Hoogleraar Marcel Zwietering geeft af en toe advies over de microbiologische veiligheid van voedingsmiddelen in expertgroepen van de EFSA. Hij merkt dat zijn integriteit in toenemende mate in twijfel wordt getrokken, ook door EFSA zelf. ‘Dat ik een lijstje van EFSA moet invullen met mijn nevenfuncties is terecht en belangrijk voor de transparantie. Maar daarna verandert dat in een soort digitaal kruisverhoor waarbij me het hemd van het lijf wordt gevraagd. Als levensmiddelenmicrobioloog moet ik met de levensmiddelenindustrie en de overheid samenwerken, maar dan kom je gelijk in een verdachtenbankje terecht. Ik merk weinig rugdekking van EFSA en merk dat deskundigen met een netwerk in het bedrijfsleven afhaken. Daardoor kan de wetenschappelijke diversiteit in de panels afnemen.’
Van Gorcom vindt echter dat de EFSA wetenschappers het hemd van het lijf mag vragen over hun nevenfuncties. ‘Want we moeten absoluut transparant zijn wat ik en de wetenschappers aan bijbanen hebben. Bovendien ben ik voor strikte regels om belangenverstrengeling te voorkomen. Maar ik denk ook dat het bedrijfsleven een grote bron van kennis is en dat je niets hebt aan deskundigen die buiten de samenleving staan. In de praktijk gaat het om de vraag of deskundigen voldoende wetenschappelijk onafhankelijk zijn. Om die onafhankelijkheid te borgen en om te zorgen dat iemand niet in opspraak komt, moet je juist transparant zijn over je bijbanen en belangen.’