Het duurt niet lang of de volgende oude bekende dient zich aan. ‘Hoe gaat het?’ ‘Ja lekker’, antwoord ik, ‘ik ga volgende week naar Tanzania.’ ‘Cool’, is de reactie, ‘ik zit vanaf volgende week in de Filipijnen.’ Al snel vergelijken we de voorbereidingen die we getroffen hebben en laten we trots onze rabiësinentingen zien.
Ik zit vanaf volgende week dus twee maanden in Tanzania. Zelf vind ik het behoorlijk bijzonder en dat vinden mijn ouders natuurlijk ook. Maar in Wageningen ben ik absoluut geen uitzondering. Ik heb al meerdere mensen gesproken die ook naar Tanzania geweest zijn. Of Botswana, of Uganda, of een combinatie daarvan. Eén van mijn vrienden is zelfs een paar weken door een Tanzaniaans bos getrokken om er een reisgidsje over te schrijven. Dat was overigens voordat hij een baan als chimpansee-observator kreeg in Ivoorkust. Tja, dat heb je als je bos- en natuurbeheer hebt gestudeerd.
Maar niet alleen in Wageningen zijn studenten reislustig. Mijn ene nichtje zit op dit moment in Indonesië, mijn zusje heeft maanden door zuidoost Azië gereisd en een ander nichtje heeft geholpen in een weeshuis in Zuid-Afrika. Telkens als ik aan iemand trots vertel over mijn reisplannen, komen ze wel met een voorbeeld van een leeftijdsgenootje dat ook zo’n verre reis heeft gemaakt.
Verre reizen zijn dus typisch voor mensen van mijn leeftijd. Een kenmerk van de zogenaamde Generatie Y. Ik voldoe dus juist aan de norm nu ik ook vertrek, in plaats van dat ik bijzonder ben. En dat is jammer, want een ander kenmerk van mijn generatie is dat we juist heel erg bijzonder willen zijn. Wat dat betreft is er één troost voor me. Ik ga er vanuit dat de meesten van mijn leeftijdsgenoten wel kalmeren nadat ze de 25 gepasseerd zijn. Die worden vast net zo huisje-boompje-beestje als de generaties voor ons. Dan zullen we nog wel eens zien wie hier de echte reizigers zijn. Maar eerst maar eens Tanzania checken.