‘Om wat lege ruimte in mijn studie op te vullen, wilde ik graag onderzoek te doen. Dankzij een kennis van mijn ouders -die alweer een aantal jaren zijn teruggekeerd naar Mozambique- kreeg ik een stage aangeboden in Moma, een klein dorpje in Mozambique. Ik deed onderzoek naar de economische invloed van een mijnbouwbedrijf op de omgeving.
Het dorpje waar ik de onderzoeken deed, bestond niet voordat het mijnbouwbedrijf er begon. Toen het bedrijf plaatsnam in het gebied hebben ze rondom het bedrijf huizen gebouwd. De inwoners van een dorpje iets verderop, waar ongeveer 150 huizen stonden, hebben ze naar het nieuwe dorp verplaatst. De oude huizen zijn er nu niet meer. Het opvallende was dat de mensen uit dat dorpje zelf niet bij het bedrijf werkten. Zij woonden zelfs niet in de nieuw gebouwde huizen maar in hutjes in de achtertuin. Ze verhuurden de huizen aan mensen uit de stad die wel bij het mijnbouwbedrijf werkten.
Overdag was ik veel bij het bedrijf om te praten met de werknemers en de begeleiders. Ondanks het feit dat ik al vaker in Mozambique ben geweest – ik ga elke zomervakantie bij mijn ouders op bezoek – vond ik het heel interessant om met de mensen in dit dorpje te praten. Toen ik in Mozambique woonde, zat ik op een internationale school en sprak ik de ‘normale’ inwoners zelden. Daardoor liepen de interviews nu ook niet altijd even soepel, want ik sprak de lokale taal niet. Gelukkig was er een man die mij daarbij hielp.
Voordat ik aan het onderzoek begon, ben ik bij mijn ouders op bezoek geweest. Mijn vader heeft me toen op de motor naar de onderzoekslocatie gebracht: 300 kilometer over zandwegen. Onderweg ging de motor stuk en moesten we teruglopen naar het vorige dorpje. Daar was een heel aardige man die onze motor wel wilde opbergen tot we weer langskwamen. Toen ik de motor na afloop van mijn onderzoek samen met mijn vader weer ging ophalen, stond hij nog steeds midden in de woonkamer. Alsof hij daar al die tijd had gestaan.’