We lopen naar de zaal waar ze straks haar presentatie houdt. Meteen daarna volgt het eindgesprek. Ik voel medelijden en prijs mezelf tegelijkertijd gelukkig dat ik dit niet meer hoef, nooit meer. Voor mij slechts ontspanning. Hoogstens zal ik een kritische vraag stellen, én mijn handtekening zetten. Wat een luxe.
De zaal druppelt vol. De paniek op haar gezicht maakt plaats voor een nerveuze glimlach. Gespannen kijk ik om mij heen. Ik zie de slides waarmee ik haar geholpen heb en besef dat ik nu machteloos ben. Met niets kan ik nog helpen. Dat hoeft ook niet; ze doet het geweldig.
Het eindgesprek start. De examinator bladert door haar scriptie en stelt een kritische vraag over een slordigheidje. Shit, denk ik, dat had ik ook wel kunnen zien. Móeten zien. Een andere slordigheid wordt opgemerkt. Aarzelend geeft ze een onbevredigend antwoord. Ik baal. Wacht: laat ik zelf een vraag stellen waar ze absoluut scherp op kan reageren, dan komt alles weer goed. ‘Ehhhhhh’, stamelt ze.
Ze is geslaagd, met aardig resultaat, maar het had beter gekund. Met gefronste wenkbrauwen staar ik voor me uit. Ik had haar werk nog beter moeten checken, scherper moeten zijn. Dan was het cijfer ongetwijfeld nog wat hoger geweest. Met gebogen hoofd verlaat ik de gang. Ik zucht. Wie van ons werd hier nu eigenlijk echt beoordeeld?