foto Guy Ackermans
Friesland
Jan Douwe van der Ploeg komt uit Akkerwoude in de noordelijke Friese Wouden, een arm gebied waar vroeger veel keuterboertjes en landarbeiders woonden. Daar wist zijn grootvader zich op te werken van rondtrekkende landarbeider tot startend veehouder met een koe en een varken – op dat moment de minimale voorwaarden om een stuk land te kunnen pachten, te trouwen en een familie te stichten. Met hard werken bouwden zijn grootouders een bedrijf op en konden ze een van hun zonen naar de lerarenopleiding sturen. Die werd schoolmeester in het dorp en kon op zijn beurt een zoon naar de Landbouwhogeschool in Wageningen sturen. Deze persoonlijke geschiedenis vormde de student en onderzoeker Jan Douwe: boerenlandbouw is emancipatie, hard werken en een strijd van trotse mannen en vrouwen op het platteland om land, inkomen en bezit.
De socialist
Tijdens zijn studie in Wageningen, vanaf 1968, trok Van der Ploeg vaak de Betuwe in op zoek naar revolutionaire boeren. Zo legde hij de basis voor de studentenorganisatie Boerengroep, die nog steeds bestaat. Ook sloot hij zich aan bij de Universitaire Socialisten Unie (USU). Tijdens de colleges Economie zat deze USU als één blok vooraan in de collegezaal, memoreert tekenaar Loet van Moll in het afscheidsmagazine Jan Douwe. Vrij snel na aanvang van het college ging voorman Jan Douwe steevast rechtop staan en begon hij – met zijn karakteristieke sonore stemgeluid – uit te varen tegen de ‘achterhaalde en beperkte’ klassieke economie. Zijn relatie met de Wageningse economen bleef altijd lastig. De economen verweten hem dat hij zijn wetenschappelijke resultaten vaak niet met solide data onderbouwde. Omgekeerd miskenden de economen de machtsfactoren en liepen ze te veel aan de leiband van het vrijemarktdenken en het moderniseringsideaal, vond Van der Ploeg.
De revolutie
De opleiding niet-westerse sociologie gaf Van der Ploeg een goed excuus om landen te bezoeken waar de revolutie gloorde. Eerst deed hij veldwerk in de bergen van Peru en Colombia, daarna leverde hij een bijdrage aan de opbouw van de recent vrijgevochten Portugese kolonie Guinee-Bissau. Het Angola Comité deed daar gezondheidsprojecten en werkte aan een zelfvoorzienende dorpseconomie. Van der Ploeg kreeg de opdracht de sociologische basis te leggen voor deze interventies. Veldonderzoek betekende: overdag heel veel kleine boeren en dorpsbewoners spreken, ’s avonds de resultaten bespreken met een biertje erbij en ’s nachts de resultaten uitwerken. Het doel: emancipatie en boerenautonomie.
De boer
Toch was Jan Douwe van der Ploeg geen communist. Zijn object van studie – de boer – had immers net zoveel te vrezen van het communisme als van het kapitalisme. Beide ideologieën wisten zich geen raad met de peasants, de kleine familieboertjes, en hadden programma’s om ze te verbeteren en te moderniseren tot staatsboer of ondernemer. Van der Ploeg vond – en vindt nog steeds – dat we boeren moeten nemen zoals ze zijn en van ze moeten leren. In zijn ogen is agronomie ‘wat boeren doen’ en niet ‘wat boeren moeten doen’ volgens beleidsmakers en wetenschappers.
Bedrijfsstijlen
Van der Ploegs onderzoek naar het doen en laten van boeren in diverse culturen vormde de basis voor het belangrijkste sociaal-wetenschappelijke gedachtegoed in de naoorlogse Nederlandse landbouw. Jan Douwe, inmiddels hoogleraar Rurale sociologie, onderkende meerdere bedrijfsstijlen bij boeren, zoals de zuinige boer, de koeienboer en de machineboer. Daarmee gaf hij de boeren een identiteit en beschreef hij meerdere ontwikkelingsrichtingen voor de Nederlandse landbouw en het Europese plattelandsbeleid. Van der Ploeg werd een belangrijk landbouw- en plattelandsadviseur, maar bleef ook non-conformist en criticus van het landbouwbeleid. Omdat hij zijn uitgangspunten trouw bleef, bestempelt voormalig coöperatiehoogleraar Gert van Dijk hem als ‘non-opportunist’ en ‘waardig hoogleraar’.
De romanticus
Toch werd Jan Douwe ook gezien als romanticus. Zo beschreef columnist Vergaderboer hem eind 2013 in vakblad Boerderij als ‘meubilair’ dat maar beter snel afscheid kon nemen. ‘Van der Ploeg blijft steken in het verheerlijken van het verleden. Hij ziet de landbouw nog door de ogen van een generatie terug. Kleine bedrijven, die eigen producten verkopen en wat verbreding. Boerencampings en dat soort dingen. Gemorrel in de marge van een goed inkomen. (…) Zijn conservatieve geluid klonk een aantal jaren geleden hard en duidelijk. Het gaf hoop aan boeren, die ook geloofden in kleinschaligheid. Een misleidend geluid. Alle betogen van professor Van der Ploeg ten spijt gaat de schaalvergroting versneld door. Je kunt constateren dat hij een roepende in de woestijn is geweest. Zijn geluid is waarschijnlijk daardoor ook verstomd. Wij horen weinig meer van hem.’
De wandelleraar
Jan Douwe noemde zichzelf weleens ‘wandelleraar’, verwijzend naar de Duitse deskundigen die in de negentiende eeuw over het platteland trokken om lezingen te geven aan boeren. Deze leraren combineerden de kennis van boeren met hun eigen empirische kennis en gaven die al wandelend van dorp tot dorp door. Jan Douwe was een begenadigd spreker die in menig dorpscafé zijn verhaal deed en na afloop doorpraatte met de aanwezige boeren. In de wereld buiten Wageningen gebeurde het, zei hij vaak. De laatste tien jaar liep hij weinig meer rond op het Nederlandse platteland. Hij werkt tegenwoordig vooral in Brazilië en China, landen met veel peasants en een snelle economische ontwikkeling. Ideale omstandigheden voor dwarse analyses vanuit het perspectief van de kleinschalige, hardwerkende boer.