Keniaanse boer vaak te kleinschalig

Ondanks investeringen in zaaizaad en kunstmest blijft inkomen meestal onder de armoedegrens.
Foto Shutterstock

Kleinschalige boeren in Oost-Afrika kunnen hun voedselproductie flink verhogen met intensieve teelten als ze geld beschikbaar krijgen, maar vaak hebben ze te weinig grond om ervan te kunnen leven. Dat blijkt uit promotieonderzoek van Wytze Marinus.

Kleinschalige boeren in Oost-Afrika hebben meestal minder dan een hectare (slechte) grond. Hun opbrengsten zijn laag, ze kunnen er niet van leven en hebben daarom bijbaantjes nodig, waardoor ze niet investeren in landbouw. Maar om voldoende voedsel te produceren voor de groeiende bevolking, is het belangrijk dat deze boeren de productie per hectare verhogen. Wytze Marinus, promovendus bij Plantaardige Productiesystemen, onderzocht de mogelijkheden.

Waardebon

Gedurende vijf jaar volgde Marinus boeren in Kenia op twee locaties. Alle boeren kregen een waardebon van 100 dollar per seizoen voor landbouwbenodigdheden, zoals kunstmest en zaaigoed. Een deel van de boeren gebruikte de door Marinus ontwikkelde ‘geïntegreerde gezamenlijk leren-aanpak’. Daarbij gingen boeren kennis en praktijkvoorbeelden met elkaar en onderzoekers bespreken en toepassen in demonstratievelden. Zo ontwikkelden ze betere mengteelten, verstandig kunstmestgebruik en beter bodembeheer.

De waardebon leidde direct tot betere gewasopbrengsten op alle locaties. Zo steeg de maisopbrengst van 16 procent naar 40-50 procent van de potentiële opbrengst. Ook zagen sommige boeren kans om land te huren voor de vergroting van hun areaal, nu ze meer kunstmest en zaaigoed beschikbaar hadden. Toch haalden maar 33 tot 50 procent van de boeren de armoedegrens met de waardebon. Met de huidige bedrijfsgrootte kon vrijwel geen een boer een ‘living income’ behalen, een inkomen dat nodig is voor een redelijk bestaan, met een voedzaam dieet, kleding, huisvesting, scholing en gezondheidszorg.    

Living income

Daarom onderzocht Marinus ook wat de rendabele bedrijfsgrootte is voor boeren in Oost-Afrika voor het verkrijgen van een ‘living income’, op basis van data uit regio’s in Kenia, Oeganda en Tanzania. Daaruit rolde dat een minimale bedrijfsgrootte van respectievelijk 3,6, 2,4 en 2,1 hectare nodig is, terwijl de gemiddelde bedrijfsgrootte nu 0,8, 1,8 en 0,8 hectare is. Als de boeren erin slagen om de opbrengsten per hectare te verhogen tot 50 procent van potentiële opbrengst, kunnen in twee regio’s respectievelijk 70 en 90 procent van de boeren leven van hun kleine lapje grond, stelt Marinus. In de derde regio hadden de boeren daartoe ook extra vee en grond nodig.

Kleinschalige boeren in Oost-Afrika kunnen hun bedrijf daarom alleen duurzaam intensiveren met veel investeringen in kapitaal en arbeid, stelt Marinus. Mogelijk zijn ook landhervormingen nodig, zodat de boeren hun bedrijf kunnen vergroten. Daarbij dient de ‘geïntegreerde gezamenlijk leren-aanpak’ als een mogelijkheid om de duurzame intensivering te bevorderen.

Lees ook:

Leave a Reply


Je moet inloggen om een comment te plaatsen.