De Eerste Kamer wil er pas over praten als er een nieuwe regering zit. Het kabinet wil van Engelstalige opleidingen eisen dat ze de ‘meerwaarde’ van hun voertaal kunnen aantonen. Bovendien moeten deze opleidingen ook de uitdrukkingsvaardigheid van studenten in het Nederlands bevorderen.
De Eerste Kamer was al behoorlijk kritisch over het wetsvoorstel, bleek uit de schriftelijke vragen. Het leidt tot een ambtelijke papierwinkel, vreesde de een. Het wordt een papieren tijger, zei de ander.
Pauze
De senatoren willen de verdediging van demissionair minister Van Engelshoven kennelijk niet afwachten. Ze zetten de behandeling van het wetsvoorstel op pauze. Na de verkiezingen kijken ze weer verder.
Het huidige wetsvoorstel was overigens al het resultaat van een ‘balanceer-act’, zei de minister eind 2019, waarin ze rekening moest houden met ‘de kwaliteit en toegankelijkheid van het hoger onderwijs, de meerwaarde van internationalisering en het belang van onze taal’.
Maar Van Engelshoven moest ook de politieke krachtsverhoudingen binnen de coalitie in het oog houden. Die verhoudingen kunnen veranderen als de verkiezingen zijn geweest, maar hoe? Het worden spannende tijden voor het taalbeleid in het hoger onderwijs.
Wetsvoorstel tegen verengelsing
Het wetsvoorstel tegen verengelsing ((Taal & Toegankelijkheid) vloeit voort uit de aanzwellende kritiek op internationalisering in het hoger onderwijs. Vooral de universiteiten tellen steeds meer Engelstalige opleidingen, met name in de masterfase.
Critici beweren dat de instellingen alleen maar buitenlandse studenten willen werven om extra overheidsgeld binnen te harken, desnoods ten koste van de onderwijskwaliteit: al dat Engels zou de Nederlandse taalvaardigheid van studenten aantasten.
Anderen menen juist dat Engelstalig hoger onderwijs studenten voorbereidt op de wereldwijde arbeidsmarkt van de toekomst. Bovendien is de wetenschap allang verregaand geïnternationaliseerd.