Simon Olivier, hoogleraar chemie, is een naam die met gouden letters in het boek van WUR moet worden geschreven. Zijn verzet – dit jaar vieren we tachtig jaar bevrijding – tegen de Duitse bezetter is een lichtend voorbeeld voor allen.
‘t Is zondagmiddag, half één. Een donkere najaarsdag in 1940. Er wordt bij onderwijzer Frans van der Have aangebeld. Olivier staat voor de deur. Hij heeft een ruige overjas aan. Op de bagagedrager van zijn fiets zit een groot pak. Er zitten onderdelen in van een lichte mitrailleur, schrijft de onderwijzer na de oorlog in zijn Kleine Kroniek van het verzet in Wageningen over de periode 1940-1945.
Ik moet niets van die Hitlertroep hebben. Nu gedragen ze zich nog vrij fatsoenlijk, maar houd ze in de gaten.
‘Als hij zijn jas uittrekt, blijkt dat er een gordel met patronen om zijn hals hangt. Hij heeft dit alles op de kop getikt in Veenendaal en is met het vrachtje op de fiets door het Binnenveld teruggefietst naar Wageningen.’
Olivier is Simon Olivier, hoogleraar Organische Chemie van de Landbouwhogeschool Wageningen. Het is 1940 en Nederland is al bijna een half jaar bezet door Duitsland. Het eerste verzet in Wageningen begint voorzichtig vorm te krijgen, schrijft Van der Have in de kroniek. Hij zal zelf in de oorlogsjaren uitgroeien tot een leidinggevend verzetsman. In Simon Olivier vindt hij al vroeg een gelijkgestemde. Van der Have herinnert zich nog de eerste kennismaking. Olivier: ‘Ik ben een oude SDAP’er en ik moet niets van die Hitlertroep hebben. Nu gedragen ze zich nog vrij fatsoenlijk, maar houd ze in de gaten.’
Innerlijke moeilijkheden
Dat ‘oude’ duidt niet alleen op zijn langlopende verbondenheid met de sociaaldemocratie. Olivier is al 61 jaar op het moment dat de oorlog uitbreekt. Die man met een gordel patronen om zijn nek is geen naar avontuur zuchtende jongeman. Zijn verzet komt voort uit noodzaak. ‘Zijn afwijzing van elke onderdrukking of tekortdoening van de vrijheid des geestes, brachten hem bij de opkomst van het nationaal-socialisme en fascisme tot innerlijke moeilijkheden, waarbij hij steun vond bij anderen, die als hij, het opkomende gevaar al vroeg bestreden’, schrijft zijn collega-chemicus Henri Tendeloo in 1949 in het Chemisch Weekblad, bij het afscheid van Olivier als hoogleraar.
Volgens Olivier was de naïviteit van de intelligentsia in de vooroorlogse jaren ‘vaak ontstellend’
Olivier is in de jaren voor de oorlog onder meer lid van het Comité Neutrale Landen, het Comité Vrij Spanje en Hulp aan Spanje. Op uitnodiging van de Spaanse regering brengt hij in 1937 een bezoek aan dat land om de burgeroorlog van nabij mee te maken. In hetzelfde jaar treedt hij toe tot het bestuur van het één jaar eerder opgerichte Comité van Waakzaamheid van anti-nationaal-socialistische Intellectuelen, dat tot doel heeft de bevolking te waarschuwen voor de gevaren van het nazisme. Onder de bestuursleden zijn prominenten als de historicus Jan Romein en de schrijver Menno ter Braak.
Simon Cornelis Johannes Olivier werd in 1879 in Amsterdam geboren als oudste van drie zonen. Hij woonde er tot zijn tiende jaar. Lang genoeg, volgens Tendeloo, om de Amsterdamse humor de rest van zijn leven mee te dragen. Na de vroege dood van zijn vader verhuist het gezin naar Apeldoorn, waar Olivier de hbs doorloopt. Hij studeert in 1901 af als scheikundig ingenieur in Delft, is kort werkzaam bij het Landbouwproefstation in Groningen, voordat hij leraar natuur- en scheikunde wordt in Nijmegen. Begin 1905 verkast hij naar Wageningen, waar hij docent wordt aan de toenmalige Rijks Hogere Land-, Tuin- en Bosbouwschool. Die functie mondt in 1918 bij de start van de Landbouwhogeschool uit in het hoogleraarschap scheikunde. Dat blijft hij, met een korte onderbreking in de oorlog, tot zijn pensioen in 1949.
Buitenbeentje
Simon Olivier was politiek betrokken en uitgesproken. Dat maakte hem op zichzelf al tot een buitenbeentje. De belangstelling van de intelligentsia voor de politiek en het openbare leven was in de vooroorlogse jaren volgens hem ‘gering’. En de ‘naïviteit vaak ontstellend’. Dat zegt hij, terugkijkend, in zijn rede bij de heropening van de Landbouwhogeschool in september 1945. Hij is een paar weken na de bevrijding in mei door het Militair Gezag van Gelderland aangesteld als rector magnificus. In die rede geeft hij een treffend voorbeeld van die naïviteit, als hij een uitspraak aanhaalt van een ‘wetenschappelijke man’ die – het moet in 1935 zijn geweest – de mening verkondigde ‘dat als Einstein in Duitsland zo slecht behandeld was, hij het er ook wel naar gemaakt zou hebben’.
De waakzaamheid die Olivier voor de oorlog tentoonspreidt, mondt uit in actief verzet tijdens de bezetting. Het ligt eenvoudigweg niet in zijn aard om zich afzijdig te houden. Verzetsman Van der Have beschrijft een paar fraaie staaltjes van Oliviers verzet. Zo komt Olivier op een dag een recept bij hem afleveren voor het impregneren van wollen stoffen tegen de motten. ‘Of het recept zo snel mogelijk naar Engeland kan worden gestuurd, want er gaan kapitalen verloren door motten die wollen dekens en uniformen opvreten.’ Wat later neemt hij proeven met vergif, dat hij als proof-of-concept op pijlpunten smeert, waarmee hij op ratten schiet in de gracht achter het hoofdgebouw van de hogeschool. Het vergif is dodelijk. ‘Ze kunnen het eventueel bij mij krijgen om kogels in te drenken’, voegt hij Van der Have toe.
Na dreiging met ontslag tekent Olivier een Ariërverklaring. ‘Zeer ten onrechte’, zei hij daar later over
En dan is er nog die keer dat hij een medewerker een kartonnen doos laat bezorgen. ‘De professor heeft deze glazen bollen laten maken. Ze zijn gevuld met een gevaarlijke springstof’, meldt de assistent. ‘Ik ben komen lopen, want je mag er niet mee schudden. Kijk, ze zijn netjes verpakt in houtwol. Wees voorzichtig, want anders ontploft de hele zaak.’

Ariërverklaring
Het duurt niet lang voordat Olivier met het Duitse gezag in aanraking komt. Als werknemers van de Landbouwhogeschool in oktober 1940 een Ariërverklaring moeten tekenen, verzet hij zich aanvankelijk. Pas na dreiging met ontslag tekent hij toch. ‘Zeer ten onrechte’, zegt hijzelf hierover na de oorlog. Als vervolgens de eerste Joodse medewerkers worden ontslagen, breken studentenstakingen uit. Sommige hoogleraren geven uit protest enkele dagen geen les. Anderen, onder wie Olivier, besteden in de les aandacht aan dit onrecht. Het levert hem begin januari 1941 een verhoor op bij het toenmalige Ministerie van Onderwijs in Den Haag. Hij komt er met een (laatste) waarschuwing vanaf.
Een half jaar later, in juli, heeft hij minder geluk. NSB-studenten beplakken de ramen van het hoofdgebouw met biljetten voorzien van het Duitse V-teken. Die V staat voor Victorie van Duitsland. Olivier laat de biljetten onmiddellijk verwijderen. Enkele dagen later wordt hij opgepakt. Hij zit elf maanden vast in onder meer het beruchte Oranjehotel in Scheveningen en het concentratiekamp Amersfoort. Daar maakt hij, naar eigen zeggen, ‘meer van nabij kennis met de methoden die de Duitser gebruikt om zijn tegenstander tot rede te brengen’. Daar treft hij ook zijn voormalig assistent Gèza Berger, die in 1940 vanwege zijn Joodse afkomst is ontslagen. Olivier en Berger werkten jarenlang samen. Het is de laatste keer dat ze elkaar zien.
Veertig Wageningse burgers komen om, onder wie de vrouw en enige zoon van Simon Olivier
Berger wordt afgevoerd naar Duitsland en keert nooit meer terug. Olivier wordt in de zomer van 1943 vrijgelaten. Hij is dan 64 en zeer verzwakt. Zijn hoogleraarschap is hem ontnomen, hij heeft een publicatieverbod en mag zich niet meer vertonen in universiteitssteden. Ergens in de Betuwe komt hij weer op krachten. Vervolgens vertrekt hij naar Den Haag, waar hij weer in een laboratorium gaat werken. Daar wacht hem ook de grootste slag die de oorlog hem toebrengt.
Bombardement
Het is zondagmorgen 17 september 1944, een prachtige herfstdag. Zo eentje met nevels tussen de bomen en een mooie blauwe lucht. Het is druk met vliegtuigen daarboven. De Slag om Arnhem staat op het punt te beginnen. En dan breekt ineens de hel los. Liefst 160 scherfbommen treffen de nog jonge wijk De Sahara op de flanken van de Wageningse Berg. Het is een vergissing. De geallieerde bommen hadden het Duitse afweergeschut 500 meter verderop bij het Lexkesveer moeten treffen. Veertig Wageningse burgers komen om, onder wie de vrouw en enige zoon van Simon Olivier. Zij sterven in de tuin voor hun huis aan de Bergstraat.
Olivier kijkt er een jaar later in zijn rede bij de heropening van de hogeschool met opmerkelijke afstand op terug. ‘Op onderdrukking en terreur volgde thans het oorlogsgeweld met al zijn verschrikkingen. Aan de landingen van de parachutisten bij Oosterbeek ging een bombardement met bommenwerpers vooraf, waarbij het laboratorium voor landbouwscheikunde enige voltreffers kreeg en vrijwel volledig werd vernietigd.’ Geen woord over zijn eigen grote verlies.
Op Honk
Simon Olivier woonde van 1925 tot aan zijn dood in 1961 in de Sahara op de Wageningse Berg. Hij liet het fraaie huis in Amsterdamse Stijl zelf bouwen. Het pand is een gemeentelijk monument en is dit jaar precies honderd jaar oud. De huidige bewoonster Anneke Blokhuis (88) kocht het in 1981 van de weduwe van Olivier, die kort na de oorlog hertrouwde. Het huis is in grote trekken nog hetzelfde als in de tijd van Olivier. Als door een wonder heeft het ’t vergisbombardement in 1944 overleefd. Diepe bomkraters markeren de plek van de naastgelegen huizen, laat een luchtfoto uit die tijd zien. Alleen wat herstelde inslagen van granaatscherven in de muren herinneren aan het voorval. De enige herinnering aan Olivier is een aquarel aan de muur, een schilderij van het huis. ‘Vlak nadat wij hier gingen wonen, kwam een mevrouw het brengen‘, herinnert Anneke Blokhuis zich. ‘Ze was hier als kind vaak geweest. Ik weet niet hoe ze heet of hoe ze aan het schilderij kwam.’ Op het schilderij heet het huis Op Honk. Die naam heeft het in werkelijkheid nooit gehad. De naam Olivier leeft in de Sahara verder in de Olivierlaan, een klein straatje op een steenworp afstand van zijn voormalige woning.
Een leven vol tegenslag
Simon Olivier heeft op het persoonlijke vlak veel tegenslag gekend. De grootste slag was uiteraard het bombardement in 1944, waarbij zijn vrouw Maria Haitsma en zijn 19-jarige zoon Tim omkwamen. Zijn dochter Jeanne was op dat moment al getrouwd en woonde niet meer thuis. De namen van Maria en Tim leven voort in het monument op het Ericaplein dat in 2019 is opgericht ter herinnering aan het bombardement.
Simon en Maria trouwden in 1913. Hij was toen 34 en zij 23. Drie jaar daarvoor was zijn eerste huwelijk met de Wageningse Gesina Smit gestrand. Hij trouwde met haar een jaar nadat hij op zijn 25ste als docent in Wageningen was aangesteld. Uit dit huwelijk werd een dochtertje geboren, dat maar een week leefde. Olivier hertrouwde na het bombardement in 1944 nog tijdens de oorlog voor de derde keer. Zijn derde vrouw was Ida Luyten, hoofdassistent bij het Laboratorium voor Plantenfysiologie. Hij was toen 65, zijn vrouw begin 50.
Oliviers dochter Jeanne kreeg uit haar eerste huwelijk een verstandelijk gehandicapte dochter. Het huwelijk strandde in 1945. Ze hertrouwde op latere leeftijd. Haar stiefschoonzoon Michiel Moerdijk koestert warme herinneringen aan haar. ‘Zij was hoofdambtenaar bij het ministerie van Landbouw en Visserij. Een sterke, fantastische vrouw. Uitermate bescheiden. Maar over haar vader had ze het nooit. En dat haar broer was omgekomen bij dat bombardement heeft ze nooit verteld.’ Jeanne overleed in 1990.
De naam Olivier leeft ondanks alles verder. Moerdijk gaf een van zijn kinderen de naam Olivier mee. De Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging heeft onlangs de Olivier-lezingen in het leven geroepen. De eerste twee vonden afgelopen maand plaats tijdens het tweejaarlijkse congres in Lunteren.