Hoe lager de dieetkwaliteit, hoe hoger de kans op een voldragen zwangerschap en een levensvatbare geboorte van het kind na in-vitro fertilisatie (IVF). Dat is de conclusie van een onderzoek van Janine Faessen, promovendus Humane Voeding en Gezondheid. ‘Wij stonden ook even met open mond te kijken naar de uitkomst van deze analyses.’
Met data uit een Gronings onderzoekscohort beoordeelde Faessen of vrouwen die in-vitro fertilisatie (IVF) ondergaan hogere zwangerschapskansen hebben wanneer hun eetpatroon een hogere dieetkwaliteit heeft – uitgedrukt in een percentage van voldoen aan de Richtlijnen Goede Voeding 2015 van de Gezondheidsraad. De verwachting: ja, natuurlijk, want losse productgroepen zoals volkoren granen, meervoudig onverzadigde vetzuren, eiwitten en ijzer- en foliumzuursupplementen vergroten de vrouwelijke vruchtbaarheid. Maar de conclusie van Faessens onderzoek is het tegenovergestelde. Hoe kan dat? En wat doe je dan als onderzoeker, doen alsof het onderzoek nooit is gebeurd? Faessen: ‘We vinden het belangrijk om ook resultaten te delen die tegen onze verwachtingen ingaan. Daarom hebben we ze toch gepubliceerd.’
Bewijskracht
‘Maar we gaan er dus niet meteen vanuit dat dit de waarheid is’, vult ze aan. ‘Het bevestigt voor ons dat voedingsonderzoek ingewikkeld is. Voeding is onderdeel van leefstijl en daarin hangt veel met elkaar samen; denk aan beweging en stress of ontspanning, maar ook aan slaap en zelfs zingeving. Daarnaast is veel voedingsonderzoek observationeel van opzet, waarbij onderzoekers een groep mensen – gezond of met allemaal dezelfde aandoening of beperking – voor een bepaalde tijd volgen. Uit de verzamelde data proberen onderzoekers vervolgens met behulp van statistiek verbanden te halen. Dat is qua bewijskracht minder sterk dan bijvoorbeeld onderzoek naar medicijnen versus een placebo. Er is in voedingswetenschap altijd meer onderzoek nodig om vermoedens te bevestigen.’
De stellen in dit onderzoekscohort ondergingen MNC-IVF. Dat is een variant van in-vitro fertilisatie waarbij de vrouw een kleinere hoeveelheid stimulerende hormonen toegediend krijgt dan bij de traditionele IVF. ‘Daarmee lijkt het meer op een natuurlijke conceptie, wat de uitkomsten relevanter maakt voor een grotere groep stellen die zwanger willen worden’, vertelt Faessen. ‘Desondanks verstoren kunstmatig toegediende hormonen de balans in een lijf. Hoe meer artsen manipuleren, hoe lastiger het is om het effect van alleen voeding op vruchtbaarheidskansen te meten. Je kunt je afvragen hoe groot de aanvullende rol van voeding nog is als een lijf strak staat van zulke kunstmatige hormonen.’
Wat wel?
Daarnaast kunnen ook factoren van de toekomstige vaders een rol spelen. Faessen: ‘Een man levert vijftig procent van het aandeel aan de zwangerschap. De kwaliteit van de zaadcellen en het voedingspatroon van de partners van deze vrouwen doen er ook toe. En als voedingswetenschapper zou ik het ook interessant vinden om verder terug in de tijd te kunnen kijken naar het voedingspatroon van vrouwen die een zwangerschapswens hebben, voordat ze behandelingen ondergaan.’
‘Deze resultaten hebben me een hoop nieuwe ideeën gegeven’, concludeert de promovendus, die werkt aan een app met voedingsadviezen voor zwangere vrouwen en nieuwe moeders. Faessen: ‘Tijdens de zwangerschap wordt veel nadruk gelegd op voedselveiligheid en dus wat je niet mag eten. Wij willen meer nadruk leggen op een gezond voedingspatroon en wat wel mag, ook in de periode voorafgaand aan de zwangerschap.’