Doelsturing doe je zo

Nieuw stuk van ‘stikstofviertal’ Ros, De Vries, Jongeneel en Van Ittersum.
Dit nieuwe stuk werkt uit hoe bedrijfsspecifieke doelsturing eruit moet zien om zowel voldoende resultaat te boeken als uitvoerbaar en haalbaar te zijn in de landbouwpraktijk. Foto Shutterstock

Het viertal Gerard Ros, Wim de Vries, Roel Jongeneel en Martin van Ittersum heeft een nieuw visiestuk uitgebracht waarin ze verder uiteenzetten hoe bedrijfsspecifieke doelsturing ervoor kan zorgen dat Nederland de wettelijke doelstellingen haalt op het gebied van natuur, klimaat en waterkwaliteit in de landbouw. Onder meer in Den Haag is er met belangstelling naar uitgezien, aldus De Vries.

Het nieuwe stuk is een vervolg op hun eerdere uitgave, waarin ze al pleitten om boeren hun stikstof- en methaanuitstoot te laten verminderen op basis van specifieke doelen per bedrijf (kpi’s, kritische prestatie-indicatoren) die zijn afgeleid van de landelijke opgaven voor de landbouw.

In dit nieuwe stuk werken ze verder uit hoe die bedrijfsspecifieke doelsturing in hun optiek precies ingevuld zou moeten worden om zowel voldoende resultaat te boeken om de wettelijke doelen te halen, als uitvoerbaar en haalbaar te zijn in de landbouwpraktijk. Daarom werd er met veel belangstelling naar uitgekeken – ‘ook in Den Haag’, aldus De Vries.

Wortel en stok

Bij de omschakeling naar bedrijfsspecifieke doelsturing spelen vier vragen een sleutelrol, schetst het stuk. Ten eerste: welke vormen van doelsturing zijn het meest doelmatig? Doelsturing kan zowel ‘met de stok als met de wortel’, legde De Vries al eerder uit in Resource. Voor opgaven zoals biodiversiteit, bodemkwaliteit, landschap en kwaliteit van het oppervlaktewater bepleiten ze een aanpak met ‘de wortel’: door boeren te belonen voor specifieke prestaties, die in sommige gevallen wel met metingen aangetoond moeten worden.

De forse en nijpende opgaven op het gebied van natuur en ammoniak, klimaat en grondwaterkwaliteit vragen echter om een strakkere aanpak, vinden ze. Daarom pleiten ze ervoor rond die opgaven geleidelijk over te schakelen naar een aanpak met normen die dwingend worden opgelegd, gekoppeld aan (financiële) consequenties als een boerenbedrijf er niet aan voldoet. De inzet van normering in combinatie met beprijzing, bijvoorbeeld in de vorm van verhandelbare emissierechten, sluiten ze ook niet uit – want daarmee ontstaat een financiële prikkel om te verduurzamen.

Bedrijfsspecifieke kpi’s

De tweede sleutelvraag is hoe de landelijke doelen teruggerekend kunnen worden naar bedrijfsspecifieke kpi’s en welke factoren daarbij zouden moeten meewegen – denk bijvoorbeeld aan bodemsoort of grondgebondenheid. De auteurs rekenen meerdere denkrichtingen door, waaronder eentje met gelijke reductiedoelen voor grondgebonden en niet-grondgebonden sectoren en eentje waarbij de niet-grondgebonden sectoren een zwaarder reductiedoel krijgen. ‘De uiteindelijke te kiezen variant, die ook een tussenvorm kan zijn, betreft een politieke keuze’, merken ze daarbij op.

Meten en berekenen

De derde sleutelvraag: hoe valt (op een betrouwbare en praktisch haalbare manier!) te meten of te berekenen in hoeverre een boerenbedrijf voldoet aan z’n kpi’s? Overal stal- en veldemissies meten is niet haalbaar, terwijl rekenmodellen ook zo hun tekortkomingen hebben – en juridisch niet altijd houdbaar zijn. Ros en de zijnen pleiten voor een combinatie van een eenvoudige rekentool, gekoppeld aan al bestaande rekeninstrumenten zoals de KringloopWijzer, met een aantal relatief eenvoudige metingen, zoals de stikstof/fosfor-verhouding (N/P) in de mest en het ureumgehalte in de melk*. ‘In combinatie met sensormetingen op een aantal representatieve bedrijven, geeft dat inzicht in de ammoniakemissie uit stallen’, schrijven ze. Gebruik van een rekentool achten ze juridisch mogelijk, mits die wordt voorgeschreven in de wet.

* Het ureumgehalte in de melk is een indicator van de ammoniakverliezen via de urine van melkkoeien: hoe hoger het ureumgehalte, hoe meer stikstof in de urine. Ureum is een stikstofhoudende organische verbinding, een afbraakproduct van de eiwitstofwisseling. Als het rantsoen van de koe meer eiwit bevat dan nodig is (elk eiwitmolecuul bevat stikstofatomen), dan zet het lichaam de overmaat aan stikstof om in ureum. Dat wordt via de nieren in de urine uitgescheiden. Een klein deel van de ureum komt, vanuit het bloed, ook in de melk terecht.

Bal bij bestuur

Het vierde en laatste vraagstuk dat de auteurs adresseren, is dat van maatregelenborging en juridische verankering. Boerenbedrijven moeten hard kunnen maken dat ze binnen de gestelde normen blijven doordat ze hun bedrijfsopzet hebben aangepast (minder dieren of meer grond) of doordat ze emissiereducerende maatregelen correct toepassen – aan te tonen met bijvoorbeeld rekeningen, foto’s of metingen. Voor de juridische kant wijzen ze erop dat de nieuwe Omgevingswet voorziet in een flink aantal bevoegdheden en instrumenten waarmee het bestuur gericht kan sturen op naleving van wettelijke natuur- en milieudoelen. Wel zijn evengoed strategische keuzes nodig om te garanderen dat emissiereductie écht plaatsvindt, bijvoorbeeld over het doelbereik (wat kan waar wel en wat kan waar niet?), de fasering ervan (binnen hoeveel jaar moet het doel bereikt zijn), welk gewicht aan innovaties toegekend moet worden bij vergunningverlening en tot slot de inzet van controle en handhaving. Maar die bal ligt bij het (lokale) bestuur.

Lees ook:

Leave a Reply


Je moet inloggen om een comment te plaatsen.