Oosterwold is de uitgestrekte wijk aan de noordoostkant van Almere. Op 600 hectare grond wordt hier sinds 2016 gewerkt aan een experiment om stad en landbouw te verenigen. Inmiddels wonen er zo’n vijfduizend mensen. En dat is nog maar het begin. Aan de overkant van de A27, op grondgebied van buurgemeente Zeewolde, ligt een nog vele malen groter deel van Oosterwold te wachten op ontwikkeling.
Jan Eelco Jansma mag zich als pionier de geestelijk vader van de stadslandbouw in Oosterwold noemen. In 2009 schreef Resource over zijn droom om dit grootse plan van de grond te krijgen. Deze maand promoveert hij op zijn sociologische studie over de planning en uitwerking van die wijk. Hij was degene die de stadsplanners van Almere een kleine twintig jaar geleden op het spoor van de stadslandbouw zette. Die waren aanvankelijk sceptisch. ‘Wie wil er nou in een aardappelveld wonen’, werd er schamperend gereageerd.
Ik vind het heel stoer van Almere dat ze het op deze radicale manier hebben geprobeerd
Jansma maakte die opmerking tot titel van zijn proefschrift.
Oosterwold is een combinatie van ‘wild’ wonen en stadslandbouw. Dat ‘wilde’ slaat op het bouwen in eigen beheer. ‘Mensen staan hier zelf aan het roer bij de ontwikkeling van hun wijk’, licht Jansma toe. Zelforganisatie is het uitgangspunt. Met als voornaamste planningsregel dat de helft van de kavel (formeel 51 procent) gebruikt moet worden voor de productie van voedsel. De invulling van die opdracht is vrij. Die vrijheid levert fraaie en uiterst diverse woningbouw op. Een plek als deze vind je nergens anders in Nederland.
Moestuinen
Maar die vrijheid is ook de bottleneck. Vooral waar het de ontwikkeling van de stadslandbouw betreft. ‘Die ontwikkeling is van de kant van de gemeente te veel losgelaten’, is een van de conclusies van Jansma. ‘Bewoners moeten vooraf wel een plan indienen over hoe ze voedsel gaan produceren, maar er wordt niet op gecontroleerd.’ Bij een analyse met dronebeelden een paar jaar geleden, zag Jansma dat nog geen derde van de bewoners de vereiste norm voor stadslandbouw haalde. Dat viel hem tegen. Die landbouw komt bovendien vaak niet verder dan moestuinieren. Het doel om met Oosterwold voor 10 procent te voorzien in de voedselbehoefte van Almere, zoals vastgelegd in de plannen, is op deze manier volgens Jansma onhaalbaar.
Voor die tegenvaller zijn diverse oorzaken aan te wijzen. ‘Het is destijds, mede om projectontwikkelaars buiten de deur te houden, de keuze van de planners geweest om de eerste fase van de ontwikkeling van de wijk op deze manier te doen’, zegt Jansma. ‘Maar ze hadden een veel diverser landschap voor ogen met her en der ook kleine boerderijtjes bijvoorbeeld. In de praktijk zijn er vooral huizen met groentetuinen gekomen en is het gebied versnipperd geraakt.’ Die versnippering heeft ook te maken met de almaar stijgende grondprijzen waardoor de kavels steeds kleiner zijn geworden.
Nieuwe familie
Daar komt bij dat niet iedere bewoner evenveel op heeft met het produceren van voedsel. Jansma: ‘Er zijn natuurlijk meerdere redenen om hier te willen wonen: naast de stadslandbouw speelt ook de groene omgeving mee, de nabijheid van Amsterdam, de grondprijs (zeker in de eerste jaren) en het bouwen in eigen beheer. Er is een groep diehard stadslandbouwers, maar er zijn ook bewoners die het niks interesseert en die alleen een paar fruitbomen planten om aan de regels te voldoen.’
Het werd destijds smalend Ot en Sien-landbouw genoemd
Bovendien is boeren een vak. Het merendeel van de bewoners voelt zich overigens wel verbonden met het idee van stadslandbouw, maar heeft (nog) niet de kennis en vaardigheid om dat te bedrijven.’
Toch mag je het project van Jansma niet mislukt noemen. De tuinen van Oosterwold leveren wel voedsel op. ‘Maar met stadslandbouw ga je nooit een stad voeden. We blijven gangbare landbouw nodig hebben. Zie stadslandbouw als de nieuwe neefjes en nichtjes in de familie landbouw. Het heeft een rol in het hele palet van voedselproductie. Of je daar een hele wijk voor wil inrichten, is een planologische keuze. Ik vind het heel stoer van Almere dat ze het op deze radicale manier hebben geprobeerd. En ja, dan mislukt er ook wel eens wat. Maar Oosterwold heeft ook velen uitgedaagd iets te ondernemen in stadslandbouw. Er is inmiddels een divers palet van bakkerijen, zorgtuinderijen, wijngaarden en pluk- en theetuinen. En natuurlijk de biologische boerderij Vliervelden met een eigen woongemeenschap.’
Buitenbeentjes
Jansma benadrukt dat Oosterwold zeker geen blauwdruk is voor de planning van stadslandbouw. ‘Had het anders en beter gekund? Vast wel. Maar zie het als een ongelooflijk interessant leerobject, een pilot die nergens anders in de wereld zo gebeurt. Iedere volgende stad kan daarvan leren. Bijvoorbeeld dat zelforganisatie meer is dan zoek-het-maar-uit. En dat het lastig is voedselproductie aan leken over te laten. Zo’n radicale planologische keuze gaat dus niet zonder een herverdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen de betrokkenen.’
‘Twintig jaar geleden vroeg ik me af of we de stad meer konden verbinden met de landbouw’, blikt Jansma terug. ‘Stadslandbouw was destijds nog totaal nieuw. Wij, mijn collega Jan Willem van der Schans en ik, waren daarin de buitenbeentjes van WUR. Het werd smalend Ot en Sien-landbouw genoemd. En zie waar we nu staan, met projecten als Oosterwold, vertical farming, Herenboeren en tal van andere innovaties. Er is een enorme dynamiek. De beweging die stadslandbouw heeft gecreëerd is onomkeerbaar gebleken.’